ODYSSEE 17

TELEMACHOS KOMT THUIS

(Telemachos is van zijn reis teruggekeerd, waarbij hij op zoek was gegaan naar informatie over zijn vader Odysseus.
Ook hij is bij Eumaios langs gegaan, waar hij buiten weten van Eumaios zijn vader in zijn ware gedaante gezien heeft.
Beiden beramen een plan van aanpak)

Toen de vroege Dageraad opkwam met vingers van rozen,
bond Telemachos, dierbare zoon van de goddelijke held
Odysseus, vervolgens zijn fraaie sandalen onder zijn voeten,
pakte zijn stevige lans, die hem goed in de hand lag, en sprak,
terwijl hij weg wilde gaan naar de stad, tot zijn hoeder Eumaios:
"Vadertje, luister! Ik ga naar de stad om mijn moeder te zien, want
volgens mij zal ze nooit een eind aan haar smartelijk klagen
maken en niet eerder stoppen met snikken en huilen, voordat ze
mij in eigen persoon heeft gezien. Maar jou draag ik dit op:
breng die armzalige vreemdeling weg naar de stad, waar hij zelf zijn
eten bijeen kan bedelen. Ieder die wil zal hem brood en
drinken geven. Ik ben absoluut niet in staat om de hele
wereld verzorging te bieden, omdat ik zelf zorgen genoeg heb.
Ook al wordt die meneer er erg kwaad om, dat is dan
jammer voor hem! Ja, ik houd er wel van om de waarheid te spreken."
Als reactie daarop sprak toen de slimme Odysseus:
"Beste vriend, ik wil zelf ook echt niet hier blijven plakken.
Voedsel bietsen gaat in de stad een bedelaar beter
af dan hier in de velden. Ieder die wil geeft een aalmoes.
'k Heb toch de leeftijd niet meer om op boerderijen te zijn en
daar de bevelen van een of andere chef op te volgen!
Nee, ga nu maar! Deze man zal me brengen, zoals u hem vroeg,
zodra ik mijn lijf heb gewarmd aan het vuur en het heet is, want zie: ik
heb alleen deze vreeslijk dunne kleren en vrees dat
ochtendvorst dan mijn dood wordt. De stad, zei men, is nog een eind weg!"
Na deze woorden liep Telemachos haastig met snelle
stappen weg van de hoeve en broedde op wraak op de vrijers.
Toen hij dan aangekomen was bij zijn prachtige woning
zette hij zijn lans tegen een van de stutpalen aan en
stapte toen zelf de stenen drempel over het huis in.
Hij werd het eerst opgemerkt door zijn voedster Eurykleia, bezig
daar in de glimmende zetels overal vachten te leggen.
Zij liep toen recht op hem af, de ogen vol tranen, en óm hem
dromden de andere meiden van 't huis van de fiere Odysseus
samen; zij kusten zijn hoofd en schouders als teken van blijdschap.
Zij kwam haar kamer óók uit, de wijze Penelope, die op
Artemis leek maar ook op de gouden godin Afrodite.
Zij sloot haar zoon in haar armen, haar ogen vol tranen, en kuste
hem op zijn hoofd en ook op zijn beide prachtige ogen.
Klagend en snikkend sprak ze tot hem de gevleugelde woorden:
"Ah, je bent terug, Telemachos, stralend licht, en ik dacht jou
nooit meer te zien, toen jij met je schip was vertrokken naar Pylos,
tegen mijn zin en stiekem, om nieuws van je vader te horen.
Toe, vertel me precies wat je meegemaakt en gezien hebt."
Tot haar sprak toen Telemachos deze verstandige woorden:
"Mam, alsjeblieft, wek geen tranen op en zorg dat ik nu niet
emotioneel word, nu ik net de steile dood ben ontkomen!
Nee, ga nu maar met de meiden naar boven, besprenkel jezelf met
water en trek schone kleren aan, zodat je tot alle
goden kunt bidden; beloof dat je hun een schitterend offer
brengt voor 't geval dat Zeus ons daarvoor een beloning wil geven!
Ik ga nu eerst naar het centrum om daar de vreemdeling op te
halen die tijdens de reis hierheen met mij mee is gekomen.
Ik heb die man meegestuurd met mijn trouwe maten en heb
Peiraios gevraagd om hem mee naar huis te nemen en hem een
zorgzaam en gastvrij onthaal te geven totdat ik weer terug was."
Toen hij zó had gesproken, kon zij geen antwoord bedenken.
Na zich met water besprenkeld te hebben, trok zij dus schone
kleren aan en beloofde schitterende offers aan alle
goden, voor 't geval dat Zeus hun ervoor een beloning zou geven.

Telemachos haalt Theoklymenos op
Hij liep vervolgens het huis uit, Telemachos, met zijn
lans in de hand; hij werd vergezeld door twee snelle honden.
Bovendien had Athene hem uitzonderlijk knap
gemaakt, zodat iedereen hem bewonderend nakeek als hij
passeerde. Hij werd omringd door stoere vrijers die aardig
tegen hem deden, van binnen echter onheil beraamden.
Toen wist hij echter de grote massa van hen te ontwijken,
liep naar waar Alitherses met Mentor en Antifos zaten,
die van 't begin af zijn vaders vrienden waren geweest, en
ging naast hen zitten. Zij hoorden hem uit over alle details. Toen
kwam Peiraios, beroemd om zijn speer, naar hen toelopen, die zijn
gast door de stad naar het plein bracht Dus Telemachos hield zich
niet echt lang meer afzijdig maar kwam bij de vreemdeling staan.
Daarop sprak Peiraios als eerste tot hem de volgende woorden:
"Dag Telemachos. Zend snel wat meisjes ginds naar mijn huis,
zodat ik de giften die vorst Menelaos u schonk weer terugstuur."
Tot hem sprak toen Telemachos deze verstandige woorden:
"Nee, Peiraios, we weten niet hoe de zaak zich ontwikkelt.
Stel dat de trotse vrijers mij heimelijk doden in huis en
al mijn erfgoed dan onderling gaan verdelen, dan wil ik
liever dat jij er plezier van hebt dan een van die lieden.
Als ik die lui echter dood en verderf kan bezorgen, ja breng de
spullen dan alsjeblieft terug naar mijn huis. Ik ontvang ze dan graag!"
Na deze woorden nam hij de zwaarbeproefde gast mee naar huis en,
toen zij het fraai gelegen woonhuis bereikt hadden, legden
zij hun mantels neer op de banken en stoelen en stapten
toen in de gladde badkuipen om er een bad in te nemen.
Toen de meisjes hen grondig gewassen, glanzend met olie
ingesmeerd en hun wollen mantels en chitons gegeven
hadden, gingen zij de badkamer uit en op stoelen
zitten. Toen kwam een meisje met waswater aan in een gouden
kan, dat ze boven een zilveren schaal uitgoot op hun handen.
Daarna klapte ze naast hen een gladgeschuurd tafeltje uit
waarop de geëerde huishoudster broodjes plaatste, terwijl ze
vele gerechten kwam brengen en rijkelijk gaf van de voorraad.

Gesprek met zijn moeder
Pal tegenover hem nam zijn moeder toen plaats in een leunstoel,
vlak naast de dakpaal, en draaide donkere wol om de spintol.
Daarop pakten zij beiden het vóór hen liggende voedsel.
Toen evenwel de dorst gelest en de honger gestild was,
zei de wijze Penelope hun deze woorden als eerste:
"Luister Telemachos! Als ik straks naar het bovenvertrek ga,
leg ik me neer op een bed dat me almaar doet zuchten en steunen,
steeds ook doorweekt is van tranen van mij, sinds de goede Odysseus
weg is gegaan met de zonen van Atreus naar Troje. Vertel dus
nu alsjeblieft, vóór die trotse vrijers weer binnen zijn, duidelijk
of je soms ergens iets hebt gehoord van de komst van je vader!"
Tot haar sprak toen Telemachos deze verstandige woorden:
"Ja moeder, goed! Ik zal je alles naar waarheid vertellen.
Eerst gingen wij naar Nestor, bestuurder en leider van Pylos.
Deze ontving mij thuis in zijn hoge huis en bezorgde
mij een gul onthaal, als een vader doet met zijn zoon die
pas, na jaren verblijf in het buitenland, terug is gekomen:
even goed verzorgde hij mij met zijn roemrijke zonen.
Maar wat de held Odysseus betrof zei hij nooit van één mens op
aarde te hebben gehoord dat hij dood was of levend. Hij stuurde
mij echter door naar de speervechter Atreus' zoon Menelaos,
door mij een stevige wagen met paarden beschikbaar te stellen.
Daar zag ik toen die Argivische Helena, die door de wil van
boven Trojanen en mannen van Argos veel leed heeft bezorgd.
Direct vroeg de altijd hulpvaardige vorst Menelaos om welke
reden ik dus naar de stralende stad Lakedaimon kwam. Ik heb
hem toen het hele ware verhaal uit de doeken gedaan,
waarop hij mij toen als antwoord de volgende zaken vertelde:
'Wel verdraaid, zeg! Zij wensen te slapen in 't bed van zo'n moedig
man, terwijl zij zelf nota bene zo'n stelletje lafaards
zijn! Zoals wanneer een hinde haar jongen die net ge-
boren en zuigeling zijn in het hol van een krachtige leeuw te
slapen legt en dan zelf de grasrijke dalen en bergen
afzoekt naar voedsel, hij vervolgens zijn leger weer opzoekt en
dan die twee kleine hertjes een akelig doodslot bereidt, zo
zal ook Odysseus die lieden een akelig doodslot bereiden.
Ach, vader Zeus, Athene, Apollo! Als hij toch even
sterk, als toen hij op Lesbos, zo prachtig gelegen, vanwege 'n
ruzie met Filomeleides opsprong om met hem te worstelen -
keihard wierp hij hem neer en alle Achaiers daar juichten -
als hij zó sterk dus de vrijers zou tegenkomen, Odysseus,
dan zouden allen een snelle dood en een bittere bruiloft
hebben. Wat je me vraagt en smeekt te vertellen: ik zal jou
zeker geen onzin en smoesjes verkopen en ook niet bedriegen.
Nee, wat de oude man van de zee mij eerlijk verteld heeft,
daarvan zal ik jou niets verzwijgen, geen woord ook verhullen.
Hij zou hem ooit op een eiland hebben zien zitten treuren
ergens, in 't huis van de nimf Kalypso, die hem gedwongen
vasthoudt, terwijl hij zijn vaderland niet kan bereiken omdat hij
niet beschikt over schepen en roeiriemen, noch over maten
die op het wijde zee-oppervlak met hem mee kunnen varen.'
Aldus sprak de speervechter Atreus' zoon Menelaos.
Toen ik mijn opdracht vervuld had, keerde ik terug en de goden
gaven me wind in de rug om me snel naar huis te geleiden."

Door deze woorden raakte zij hevig geëmotioneerd. Maar
ook Theoklymenos, goddelijke ziener, had hun iets te melden:
"Hooggeëerde vrouw van Odysseus, zoon van Laërtes!
Echt, die man weet er niets van, dus luister naar wat ik te zeggen
heb. Ik voorspel u de waarheid en zal niets verhullen. Ik zweer als
eerste van alle goden bij Zeus, bij deze gastvrije
tafel en ook bij de haard van de goede Odysseus, waar ik
beland ben, dat hij, Odysseus, al hier in het land is, hier ergens
zit of rondloopt en deze misdaden goed in zich opneemt,
ja, voor de hele groep vrijers vergelding bekokstooft; want zó heb
ik toen aan boord van het schip met de prachtige banken het vogel-
teken geduid en het ook aan Telemachos luidop verhelderd."
Hem gaf toen de wijze Penelope 't volgende antwoord:
"Ach, beste vriend, ik hoop dat uw woord ooit bewaarheid zal worden.
Dan zou u spoedig mijn vriendschap ervaren en vele cadeau's van
mij ontvangen, zodat u door ieder gefeliciteerd wordt."
Zo zaten zij met elkaar over allerlei zaken te praten.
Vóór het huis van Odysseus waren de vrijers met discus-
werpen bezig en wierpen als altijd met speren op goedge-
prepareerd terrein met hetzelfde hoogmoedig gebral.. Maar
toen het dus etenstijd werd en van alle kanten het kleinvee
aangevoerd werd van de velden, geleid door dezelfde groep herders,
toen sprak Medon tot hen - want die was het meest populair bij
hen van alle herauten en zat altijd bij hen aan tafel -:
"Heren, komt allen nu binnen, nu u zich uitgeleefd hebt met
sporten, dan kunnen wij u de maaltijd voorzetten, want weet u:
slecht is het absoluut niet om op tijd de lunch te gebruiken!"
Daarop stonden ze op, liepen mee en volgden zijn voorstel.
Toen zij het fraai gelegen woonhuis bereikt hadden, legden
zij hun mantels her en der neer op de banken en stoelen.
Daar waren koks, die de maaltijd bereidden, bezig met grote
schapen, dikke geiten, vette varkens als ook een
koe uit de kudde te slachten.

Odysseus en Eumaios gaan op weg
                                                Odysseus en met hem de goede
varkensboer maakten zich op voor de tocht van het land naar de stad en
eerst begon de varkensboer, chef van de herders, te spreken:
"Vriend, omdat u nu eenmaal verlangt vandaag naar de stad te
gaan, laten wij dan, zoals mijn meester me opdroeg.....- ja echt, ik
zou u het liefste hier bij de stallen als opzichter houden;
jammer, maar ik respecteer hem en vrees dat hij tegen me uitvaart
later en 'n dreigement van de baas is een pijnlijk gebeuren!-
...laten we dus maar gaan nu. Vooruit, de dag is al bijna
om. Bovendien zal het 's avonds wellicht wat te koud voor u zijn, niet?"
Als reactie daarop sprak toen de slimme Odysseus:
"Ja, ik begrijp het, ik weet het. Voor mij is je opdracht echt helder.
Laten we gaan dan en jij hebt van nu af volledig de leiding.
Geef me een stok, als er ergens één kant en klaar is gesneden,
waar ik op steunen kan; want het pad is erg glibberig, zei men."
Daarop deed hij zijn miezerige knapzak weer om zijn schouders,
vol met scheuren, voorzien van een touw dat diende als draagband.
Verder kreeg hij een stok van Eumaios die zeer naar zijn zin was.
Zo gingen beiden op pad, terwijl honden en herders die achter-
bleven de hoeve bewaakten. Hij wees zijn meester de stad,
terwijl die leek op een oude man en een zielige zwerver,
leunend op zijn stok en gehuld in die stinkende kleren.
Toen zij echter via het rotsige pad naar beneden
vlakbij de stad waren aangekomen7, waar 't prachtiggebouwde
bronhuis stond waar de burgers hun water haalden, gebouwd door
Ithakos, Neritos en door Polyktor. De bron werd omringd door
bomen: een heilig woud van waterminnende peppels,
dat een perfecte cirkel vormde. Van hoog van een rots kwam
ijskoud water omlaag; een altaar, gewijd aan de Nimfen,
stond er boven, waar alle passanten hun offers op brachten.
Daar kwamen zij toen Melantheus, de zoon van Dolios, tegen.
Die voerde geiten, de beste van alle kuddes, als avond-
maal voor de vrijers aan en hij werd vergezeld door twee herders.
Toen hij hen opmerkte, nam hij het woord, vloekte hevig en schold hen
luidkeels uit en dat maakte Odysseus van binnen echt witheet!
"Kijk eens aan, zeg! De ene dwaas wijst de weg aan de tweede.
Leuk toch hoe god de uitdrukking "soort zoekt soort"steeds verwerkelijkt!
Waar breng jij dit varken naar toe, jij smerige zwijnsman,
zo'n ellendige zwerver en etensrestjesverzame-
laar, die zijn schouders schurkt tegen talrijke deurposten, waar hij
haakt naar hapjes in plaats van naar zwaarden of schalen?
Als je hem mij zou geven om hoevebewaker te worden
of om als stalknecht te dienen en voer voor de bokjes te halen,
kan hij wel wei verdienen om steviger dijen te kweken!
Maar aangezien hij natuurlijk slechte gewoontes geleerd heeft,
gaat hij beslist niet werken maar bedelt liever en wenst met
schooien zijn niet te verzadigen maag te eten te geven!
Luister, ik zeg je dit en het zal beslist uitkomen ook:
wanneer hij verschijnt in het huis van de goddelijke koning Odysseus,
zal zijn lijf, uit handen van mannen daar, talrijke bankjes
op moeten vangen, waarmee zijn hoofd bekogeld zal worden."
Na deze woorden gaf hij in 't voorbijgaan, stom als hij was, diens
heup een trap, maar hij wist hem niet van het pad af te trappen.
Nee, hij bleef recht overeind, Odysseus, maar twijfelde of hij
hem achterna zou snellen en dan met zijn stok zou vermoorden,
of zijn hoofd bij zijn oren zou pakken en tegen de grond aan
kwakken. Hij liet het echter passeren en hield zich toen in. De
varkensboer schold hem wel uit en bad, met zijn handen omhoog, luid:
"Bronnimfen, dochters van Zeus, als Odysseus ter ere van u ooit
bouten van bokjes en lammetjes heeft geofferd, bedekt met
'n dikke laag vet, vervul dan voor mij dit verlangen dat deze
man weer terugkeert, ja dat een god hem weer hier brengt! Dan zou hij
heel die hoogmoedige opschepperij van je, waar je zo arro-
gant mee te koop loopt, eruit slaan, zoals jij hier steeds door de stad heen
banjert!10 Helaas is een slechte herder de pest voor de kudde!"
Hem ten antwoord sprak toen Melantheus, hoeder van geiten:
"Poepoe! Hoor toch wat deze gemene hond heeft te zeggen!
Ooit zal ik hem op een donker schip met roeibanken ver van
Ithaka brengen, om hem dan met grote winst te verkopen!
Nou, ik hoop dat Apollo vandaag met zijn zilveren boog
Telemachos neerschiet in huis of dat hij door vrijers vermoord wordt,
net als Odysseus ver weg is gestorven en echt nooit meer terugkomt!"
Daarop liet hij hen, die maar langzaam liepen, daar achter,
stapte flink door en bereikte heel snel het huis van zijn meester.
Dadelijk ging hij naar binnen en ging bij de groep tegenover
heer Eurymachos zitten, met wie hij het meeste bevriend was.
Naast hem zetten serveerders een portie vleeswaren neer en
brood werd gebracht door de trouwe huishoudster, die nog meer voedsel
gaf. Toen Odysseus en met hem de stralende varkensboer dichter-
bij gekomen waren, bleven ze staan en ze hoorden
toen het geluid van een citer met klankkast, want Femios sloeg hem
aan om te zingen Hij pakte de hand van de hoeder en zei hem:
"Zeg, dit is zeker het prachtige huis van Odysseus, Eumaois?
Zelfs tussen al die huizen is het heel goed te herkennen,
Veel gebouwen staan hier aan elkaar en de hof is omringd met
'n muur en een rand ter afsluiting. Ook zijn er stevige vleugel-
poorten: geen mens zou die kunnen forceren. Ik merk dat
talrijke mensen er aanzitten aan een banket, want er stijgt een
vetgeur omhoog en iemand bespeelt ook de citer, een instru-
ment dat door goden bedacht is als vast onderdeel van de maaltijd."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Heel goed gezien! In het algemeen bent u ook zeker niet dom. Maar
kom, we moeten bedenken nu, hoe we te werk zullen gaan. Of
u moet als eerste de fraaie woning betreden en daar zich
mengen onder de vrijers, terwijl ik hier zelf nog wat achter-
blijf, óf u blijft hier, als u wilt. Dan ga ik als eerste, maar wacht dan
niet al te lang, want als iemand u buiten ziet staan, zal hij mogelijk
gooien met iets of u wegjagen. U moet daarover beslissen!"
Als reactie daarop sprak toen de slimme Odysseus:
"Ja, ik begrijp het, ik weet het. Voor mij is je opdracht echt helder.
Nou, ga jij maar als eerste, dan blijf ik hier nog wat achter.
Weet je, met klappen en voorwerpen heb ik al heel wat ervaring.
Dus ik kan aardig wat aan, aangezien ik veel leed heb doorstaan in
golven en oorlog. Dan kan dit er ook nog wel bij! 't Is de maag, die
rottige maag, die je niet kan wegstoppen als hij je lastig-
valt en die mensen nog steeds veel ellende bezorgt en de reden
is waarom schepen met roeibanken uitgerust worden om daar de
vijanden kwaad mee te doen, door de wijde zee op te varen!"

De hond Flits
Zo stonden zij met elkaar over dat soort zaken te praten,
toen een hond die daar lag zijn kop opstak en zijn oren
spitste: Flits, de hond van de dappere Odysseus, die ooit door
hem was gefokt maar hem geen plezier had gegeven, omdat hij
eerder naar Troje vertrok. Vroeger werd hij door jongeren meege-
nomen op jacht naar wilde geiten, reeën en hazen.
Toen lag hij echter, verwaarloosd omdat zijn meester afwezig
was, op een grote hoop mest van koeien en ezels die vóór de
poorten opgetast lag, tot het personeel van Odysseus
alles uit zou gaan rijden om 't landgoed ermee te bemesten.
Daar lag Flits dus, zijn hond, overdekt met teken en luizen.
Op het moment dat hij merkte en zag dat Odysseus nabij was,
kwispelde hij met zijn staart, legde beide oren weer plat maar
had geen kracht om zijn baasje dichter te naderen. Deze
keek de andere kant echter op en pinkte een traan weg,
wat hij probleemloos verborg voor Eumaios. Hij vroeg hem terstond toen:
"Zeg Eumaios, daar ligt een bijzondere hond op de mestvaalt.
Uiterlijk is het een schoonheid, maar dit is niet helemaal helder
of hij ook snel kon rennen naast deze prachtige lijnen,
of dat hij, simpel gezegd, zo'n huishondje was, waar er veel van
zijn, en alleen voor de show door zijn baas werd gehouden."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Nee, dit is echt de hond van de man die ver weg is gestorven.
Was hij nog maar zo goed qua bouw en prestaties als toen
Odysseus hem achterliet hier toen hij wegging naar Troje, dan zou u
dadelijk vol verbazing zijn snelheid en spierkracht aanschouwen!
Want geen beest dat hij volgde wist in het donkere, diepe
woud te ontsnappen: het was namelijk ook een geweldige speurhond.
Nu is zijn toestand ellendig. Zijn baasje is elders gestorven,
ver van zijn land, en de vrouwen kan het niet schelen. Die doen niets!
Personeel is, zodra de meester niet meer de macht heeft,
niet meer bereid daarna zich keurig en net te gedragen.
Weet u, de dondergod Zeus berooft een mens van zijn halve
daadkracht, zodra hij zijn vrijheid verliest en als slaaf moet gaan werken!"
Na deze woorden ging hij het huis in, dat fraai was gebouwd, en
liep door de zaal direct op de fiere vrijers af. Buiten
echter kreeg het donkere doodslot Flits in zijn greep,
meteen nadat hij Odysseus na negentien jaren gezien had.

Confrontatie met de vrijers
Hij werd het allereerst door de knappe Telemachos opge-
merkt toen hij 't huis door liep, de varkensboer, en hij wenkte
hem, om hem bij zich te roepen. Hij keek om zich heen, nam een kruk, waar
altijd de slager op zat als hij massa's vlees voor de vrijers
sneed die daar binnen hun feestbanketten hielden, en plaatste
die bij Telemachos' tafel recht tegenover zijn heer. Hij
ging daar zelf dus op zitten. Een page pakte een portie
vlees en zette het vóór hem neer met wat brood uit een mandje.
Enige tijd na hem kwam Odysseus de woning ook in,
terwijl hij leek op een oude man en een zielige zwerver,
leunend op zijn stok en gehuld in zijn stinkende kleren.
Hij nam plaats op de drempel van essenhout binnen de deuren,
leunend tegen de post van cipres, die een timmerman ooit
vakkundig geschaafd en rechtop had gezet met behulp van een paslood.
Hij, Telemachos, wenkte de varkensboer toen en zei,
nadat hij een heel stokbrood uit de fraaie mand had gepakt en
vlees, zoveel als zijn handen konden bevatten, de woorden:
"Hier, breng dit maar naar die vreemdeling daar en zeg dat hij alle
vrijers langs moet gaan om allen wat eten te vragen.
Schaamtegevoel is geen goede zaak voor een man die zó arm is!"
Zo sprak hij dus. Toen de varkenshoeder die opdracht gehoord had,
ging hij naar hem toe, bleef vlakbij hem staan en zei hem toen:
"Dit geeft Telemachos u, mijnheer, en hij zegt dat u alle
vrijers langs moet gaan om allen wat eten te vragen.
Schaamtegevoel is geen goede zaak voor een bedelaar, zegt hij!"
Als reactie daarop sprak toen de slimme Odysseus:
"Ach Heer Zeus, geef Telemachos rijkdom en zegen op aarde.
Ook wens ik echt dat al zijn verlangens vervuld zullen worden."
Na deze woorden pakte hij alles met twee handen aan en
legde het pal vóór zijn voeten neer op zijn vunzige knapzak.
Daarna at hij, zolang de zanger in huis dus zijn lied zong.
Net toen hij klaar was met eten, stopte hij ook, de goddelijke zanger.
Daarop praatten de vrijers luid in de zalen. Athene
echter kwam vlak naast Odysseus staan, de zoon van Laërtes,
spoorde hem aan bij de vrijers om voedsel te vragen en zo te
leren wie er fatsoenlijk waren en wie onverschillig,
maar was toch niet van zins er één te behoeden voor rampspoed!
Hij ging zo ieder afzonderlijks langs voor eten, van links naar
rechts, stak zijn hand naar iedereen uit als een rasechte zwerver.
Zij die meelij voelden gaven hem iets en verwonderd
vroegen ze aan elkaar wie hij was en waar hij vandaan kwam.
Hij nam ook deel aan 't gesprek, Melanthios, hoeder van geiten:
"Luistert, trouwkandidaten van onze beroemde vorstin! Ik
weet wel iets van die vent, want ik heb hem hiervóór al gezien. Het
staat dus vast dat de varkenshoeder hem hier heeft gebracht, maar
'k heb geen idee vanwaar hij beweert afkomstig te zijn zelf."
Daarop schold Antinoös woedend de varkensboer zó uit:
"Varkensman, je staat goed bekend maar waarom bracht je deze
vent naar de stad? Zijn hier niet al genoeg van die zwervers en andere
zielige bedelaars, die hier de tafels schoonlikken of vind je
't niet genoeg dat zij hier en masse jouw meesters vermogen
opsouperen, dat jij deze vent er nog bij hebt gevraagd? Nou?"
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Wat u daar zegt is, met alle respect, Antinoös, onzin!
Wie gaat er zelf nou een vreemdeling binnenhalen van elders,
uitgezonderd dan iemand met specialistische kennis,
ofwel een ziener, een arts voor kwalen, een scheepstimmerman of
ook een geweldige zanger die ons vermaakt met zijn dichtwerk?
Dat soort mensen zijn veel gevraagd overal op de wereld.
Niemand vraagt echter een bedelaar thuis om de boel op te vreten!
Nee, u gaat altijd van alle vrijers grof om met Odysseus'
mensen, met name met mij. Maar goed, dat kan me niet zóveel
schelen, zolang de wijze vorstin Penelope hier in
huis met Telemachos woont, de knappe zoon van Odysseus."
Tot hem sprak toen Telemachos deze verstandige woorden:
"Hou nu je mond en ga niet voortdurend in op zijn woorden.
Hij heeft nou eenmaal de neiging, Antinoös, ieder met grove
woorden op stang te jagen en spoort ook de rest daartoe aan steeds!"
Daarna zei hij tot Antinoös deze gevleugelde woorden:
"Nou, Antinoös, u gaf een goed advies, als een vader
geeft aan zijn zoon, dat u opdroeg die man het huis uit te jagen
middels een dwingend bevel; wat god, hoop ik, niet zal volbrengen!
Pak wat en geef iets aan hem. Het mag hoor! Ik draag het u op zelfs.
Wees dus niet bang dat mijn moeder er iets van zegt of een ander,
één van de dienaren hier in het huis van de goede Odysseus.
Ach nee, dat is natuurlijk niet wat u eigenlijk denkt. U
eet veel liever zelf alles op dan 't een ander te geven!"
Daarop gaf Antinoös hem het volgende antwoord:
"Wat een toon, Telemachos. Hoor wat je zegt, niet te pruimen!
Als de vrijers hem allen evenveel zouden geven als ik, dan
zou dit huis die man zeker drie maanden kwijt zijn!"
Daarop haalde hij 'n bankje van onder de tafel te voorschijn
waar hij tijdens banketten zijn glimmende voeten op zette.
Alle anderen echter vulden zijn knapzak en gaven
hem stukken brood en vlees. Dus Odysseus zou spoedig
weer op de drempel genieten van wat de Achaiers hem gaven,
maar hij bleef staan bij Antinoös, sprak hem aan en zei hem toen:
"Geef me wat, vriend! U lijkt mij beslist niet de minste, integen-
deel juist de beste van alle Achaiers. U lijkt wel een koning!
Dus moet u mij ook een grotere portie voedsel dan alle
anderen geven. Ik zal dan uw roem in de wereld verspreiden.
Weet u, ik woonde ook ooit als gelukkig mens in een heel groot
huis en ik gaf ook vaak een zwerver als ik iets te eten -
't maakte niet uit wie hij was of waarom hij bij mij was gekomen.
Ja, ik had massa's bedienden, bezat ook veel andere spullen
waar wie "rijkaards" heten een luxe leven mee leiden.
Jammer genoeg gooide Kronos' zoon Zeus dat in duigen. Zo wilde
hij dat, vermoed ik. Hij bracht me ertoe met piraten die alom
zwerven een lange reis naar Egypte te maken: mijn einde!
In de rivier de Aigyptos liet ik de schepen voor anker
gaan in de stroom en ik vroeg mijn gedienstige maten ter plaatse
vlakbij de schepen te blijven en die te beschermen. Ik zond
verkenners uit om her en der uitkijk te houden. Mijn makkers
echter lieten zich gaan en gaven gehoor aan hun lusten,
plunderden razendsnel de prachtige velden en sleepten
vrouwen en jonge kinderen mee van 't Aigyptische volk,
terwijl ze de mannen vermoordden. Spoedig drong het gegil tot
ver in de stad door. Ze hoorden hun kreten en kwamen dus 's ochtends
aangesneld: heel de vlakte stond vol met soldaten en paarden.
Flikkerend brons alom, en daarbij zaaide Zeus met zijn bliksem
vreeslijke angst en paniek onder al mijn maten, waardoor ze
't niet waagden weerstand te bieden, want overal loerde de dood. Daar
doodden zij dus velen van ons met het scherp bronzen zwaard en
anderen voerden ze levend weg om als slaven te werken.
Mij gaven zij echter mee aan een vriend die naar Kypros op weg was,
Jasos' zoon Dmetos, een man die in Kypros de macht had. Vandaar ben
ik dus uiteindelijk na veel ellende hier aangekomen."
Daarop gaf Antinoös hem het volgende antwoord:
"Welke demon bracht dit rampfiguur hier om 't diner te vergallen!
Ga alsjeblieft daar in 't midden staan, ver van mijn tafel, want anders
zul je direct een bitter Egypte en Kypros beleven!
Wat een brutaal stuk vreten ben jij om zo schaamteloos hier te
schooien! Je gaat hen allemaal één voor één langs en ze geven
zomaar van alles, want schroom of beperking is er niet bij,
wanneer je andermans spullen weggeeft omdat iedereen vol zit!"
Daarop trok de slimme Odysseus zich terug en hij zei hem:
"Wel verdraaid! Bij uw uiterlijk horen blijkbaar geen hersens!
U zou uw eigen page geen korreltje zout in uw huis
afstaan, u die hier nu in andermans huis niet bereid bent voor mij wat
brood af te breken en af te staan. Kijk wat hier allemaal ligt nog!"

De eerste aanval
Zo sprak Odysseus. Antinoös wond zich meer en meer op. Hij
keek hem grimmig aan en sprak de gevleugelde woorden:
"Nu is het welletjes! Volgens mij zul je niet meer heelhuids
terug naar je plaats gaan, wanneer je me ook nog eens even beledigt!"
Na deze woorden nam hij het bankje en trof er zijn rechter
schouder mee, laag bij zijn rug, maar hij bleef overeind als een rots
rechtop en Antinoös' projectiel bracht hem niet aan het wankelen.
Nee, hij schudde stil met zijn hoofd maar broedde op onheil.
Toen ging hij weer op de drempel zitten en zette zijn knapzak,
volgeladen, neer op de grond en zei tot de vrijers:
"Luistert, trouwkandidaten van jullie beroemde vorstin! Ik
wil u namelijk graag iets vertellen wat recht uit mijn hart komt.
Als een man in 't gevecht om zijn eigen bezittingen wordt
geraakt, waar het gaat om koeien of sneeuwwitte schapen, dan is dat
zeker geen reden voor groot verdriet of rouw en emoties.
Ik ben echter geraakt door Antinoös wegens mijn maag, die
rottige, lastige maag, die mensen zóveel ellende
geeft. Als er ergens voor bedelaars goden en wraakgeesten zijn, dan
wens ik Antinoös toe dat hij sterft vóór de huwelijksvoltrekking!"
Hem ten antwoord sprak toen Antinoös, zoon van Eupeithes:
"Hou toch je mond, man! Ga eten of hoepel op, ga naar elders!
Anders slepen de jongens je straks door de zalen bij voet
of armen naar buiten om wat je hier uitkraamt en schuren je huid af!"
Door deze woorden raakten zij allemaal zeer verontwaardigd.
Daarom zeiden een paar van die jonge macho-figuren:
"Dat was echt fout, Antinoös, die arme zwerver te treffen.
Eigen schuld, als hij straks een god blijkt van hoog uit de hemel!
Ja, er waren ook goden rond in de steden, vermomd als
buitenlanders en nemen daarbij vele soorten gedaanten
aan, om te letten op slecht gedrag en fatsoen van de mensen."
Dat was dus wat de vrijers zeiden, maar 't kon hém niets schelen.
Groot verdriet overspoelde het hart van Telemachos, toen zijn
vader geraakt was; er drupte echter geen traan op de grond! Nee,
stil schudde hij met zijn hoofd en zon intussen op onheil.

Penelope krijgt belangstelling voor de zwerver
Toen de wijze Penelope dus had gehoord dat de gast in
huis was getroffen, sprak zij temidden van al haar slavinnen:
"Nou, ik hoop dat Apollo Zilverboog jou net zo hard raakt!"
Tot haar sprak toen Eurynome, huisdienares, deze woorden:
"Ja, ik hoop echt dat onze gebeden vervuld zullen worden.
Geen van hen zou de Ochtendstond met haar prachtwolken halen!"
Haar gaf toen de wijze Penelope 't volgende antwoord:
"Allemaal zijn het vijanden, moedertje. Allen beramen
kwaad, maar Antinoös lijkt wel het meest op een pikzwarte Doodsgeest!
Hier in ons huis loopt een arme vreemdeling rond die aan alle
mannen wat eten vraagt, aangezien hij door nood wordt gedwongen.
Alle anderen gaven hem iets en vulden zijn knapzak.
Hij echter raakte zijn rechter schouderblad hard met een bankje!"
Aldus sprak zij temidden van haar dienaressen, terwijl zij
daar in haar kamer zat. Maar hij at verder, de goede Odysseus.
Daarop riep zij de stralende varkensboer bij zich en zei hem:
"Beste Eumaios, ga alsjeblieft naar die man toe en vraag hem
hierheen te komen, zodat ik hem welkom kan heten en vragen
of hij soms iets heeft gehoord van de dappere Odysseus, of hem
wellicht heeft gezien; want hij lijkt me een man die veel heeft gezworven."
Haar ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Als de Achaiers een keer hun mond zouden houden, mevrouw, dan
zou u gefascineerd zijn door wat hij zoal kan vertellen.
Weet u, ik had hem drie nachten bij me en hield hem drie dagen
thuis in mijn hut; want hij kwam na zijn vlucht van het schip dus het eerst bij
mij. Maar hij was nóg niet klaar met het lange relaas van zijn rampspoed!
't Is als wanneer je kijkt naar een bard die van goden verhalen,
vol met zoete verlangens, geleerd heeft, die hij voor de mensen
zingt, en zij hangen geheel aan zijn lippen om alles te horen.
Zó zat hij daar in mijn huis te vertellen en ik was er wég van!
Naar zijn zeggen was hij een oude vriend van Odysseus,
woonde in Kreta waar ook de familie van Minos woonachtig
is en is nu na vele ontberingen zwervend en dolend
hier beland. Hij verklaart te hebben gehoord dat Odysseus
ergens vlakbij is en wel in het rijke land van Thesproten,
levend en wel, en met schatten op weg is naar huis nu."
Hem gaf toen de wijze Penelope 't volgende antwoord:
"Ga hem nu roepen, dan kan hij mij alles persoonlijk vertellen!
Laat die heren maar feest zitten vieren buiten of binnen
hier in de kamers, omdat ze nu eenmaal vrolijk gestemd zijn.
Logisch, hun eigen bezit, hun voedsel en heerlijke wijn, ligt
ongebruikt thuis. Daarvan eten hun dienaren nu, terwijl zij hier
constant en alle dagen in ons huis vertoeven, de koeien,
schapen en vetgemeste geiten slachten en feestjes
brouwen waarbij zij onze fonkelende wijn drinken zonder
compensatie. Het merendeel is al op! En dat komt
omdat er geen man als Odysseus is die die ramp kan voorkomen!
Ach, kwam Odysseus maar terug naar zijn vaderland. Snel zal
hij met zijn zoon dan 't geweld van die kerels bestraffen."
Toen zij die woorden gesproken had, niesde Telemachos luid,
waardoor het huis alarmerend hard galmde. Penelope lachte,
richtte zich dus tot Eumaios en sprak de gevleugelde woorden:
"Ga alsjeblieft nu en roep de vreemdeling nu meteen bij mij!
Zie jij dan niet dat mijn zoon heeft geniesd bij al wat ik zei net?
Dus zal de dood voor de vrijers nu zeker een realiteit zijn,
niemand uitgezonderd: geen man zal zijn doodslot ontlopen!
Luister, ik zeg je iets anders en knoop het goed in je oren!
Als ik bemerk dat die man een volledig foutloos verhaal heeft,
geef ik hem fraaie, nieuwe kleren, een hemd en een mantel."
Toen hij die woorden gehoord had, ging de varkensboer weg, kwam
dichtbij de vreemdeling staan en zei de gevleugelde woorden:
"Luister! Telemachos' moeder, de wijze Penelope, roept u
bij zich, vadertje. Graag wil zij u wat vragen omtrent haar
echtgenoot stellen, omdat zij zich juist zoveel zorgen om hem maakt.
Als zij bemerkt straks dat u een volledig foutloos verhaal heeft,
geeft ze u een hemd en een mantel, waaraan u het meest
behoefte heeft nu. Uw maag kunt u ook wel vullen, door bij de
mensen om voedsel te vragen. Wie wil zal u dan wel iets geven."
Als reactie daarop sprak toen de slimme Odysseus:
"Ja, Eumaios, ik zou Ikarios' dochter Penelope
nu meteen het gehele ware verhaal kunnen melden.
Weet je, ik ken die man goed, we deelden dezelfde misère.
Maar ik ben bang voor die massa vervelende vrijers, wier agres-
siviteit en geweld zelfs de ijzeren hemel bereiken!
Zie: toen ik net door de zaal liep zonder een vlieg kwaad te doen en
die persoon daar mij raakte en vreselijk pijn deed, sprong niemand,
noch Telemachos noch iemand anders, voor mij in de bres, toch!?
Vraag dus Penelope dringend om nu in haar kamers te blijven,
ook al is zij benieuwd, tot de zon is ondergegaan. Want
dán mag ze vragen stellen omtrent haar man, wat zijn thuiskomst
aangaat, terwijl ze mij vlakbij het vuur plaats laat nemen. Want ik heb
schamele kleding: dat weet jij omdat ik het eerste jouw hulp vroeg."
Toen hij die woorden gehoord had, ging de varkensboer weg en,
toen hij de deur door kwam, zei Penelope hem deze woorden:
"Heb je die zwerver niet bij je, Eumaios? Wat is zijn bedoeling?
Is hij soms heel erg bang voor iemand of anderszins hier
geïntimideerd? Een bedelaar hoort niet verlegen te zijn, wel?"
Haar ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Nee, zijn verhaal is valide, dat kan ieder ander ook inzien,
dat hij de bruutheid van al die macho-figuren wil mijden.
Daarom vraagt hij u dringend te wachten tot de zon onder-
gaat, en dat is voor uzelf ook veel beter, mevrouw, om met deze
man alleen te spreken en dan zijn reacties te horen."
Hem gaf toen de wijze Penelope 't volgende antwoord:
"Geen onverstandig idee heeft die vreemdeling hoe het zou kunnen
gaan, want ik denk dat er nergens bij alle aardebewoners
mannen bestaan die zó arrogant zulke wandaden plannen!"
Toen zij dit had gezegd, ging de stralende varkensboer, nu hij
alles had doorgegeven, terug naar de menigte vrijers.
Dadelijk sprak hij Telemachos aan, waarbij hij zijn hoofd
vlakbij hem hield, zodat niemand het verder kon horen, en zei hem:
"Jongen, ik ga nu. Ik moet op de varkens en spullen daar passen,
jouw en mijn have en goed. Hier moet jij alles regelen! Denk dus
allereerst aan je eigen veiligheid. Let dus goed op dat
jou niets gebeurt. Veel Achaiers hebben kwaad in de zin, die
Zeus, naar ik hoop, zal vernietigen vóór zij ons leed kunnen aandoen!"
Daarop sprak Telemachos deze verstandige woorden:
"Vadertje, maak je geen zorgen! Eet eerst en ga dan maar terug. Je
moet wel morgenvroeg weer met prachtige slachtdieren terug zijn.
Hier zal ík alles met hulp van onsterfelijke goden wel klaren."
Daarop nam Eumaios weer plaats op een gladgelakt krukje.
Toen hij echter zijn dorst gelest en zijn honger gestild had,
ging hij weer terug naar zijn varkens en liet het huis met ommuring
vol met gasten achter zich. Dezen vermaakten zich goed met
dansen en zingen. De avondschemering was al begonnen.



---------------