Odyssee boek 12
SIRENEN, SKYLLA EN CHARYBDIS, THRINAKIA
Nadat ons schip Okeanos' stroomrivier achter zich had
gelaten, de zee met zijn brede wegen en 't eiland Aiaia
had bereikt, waar zich het huis bevindt van de vroege
Dageraad, waar haar dansweiden zijn en de zon ook verschijnt, toen
trokken we, daar eenmaal aangekomen, ons schip op het zand en
stapten we zelf aan de branding van 't water van boord; we
vielen in slaap daar en wachtten de stralende Dageraad af.
Toen de vroege Dageraad opkwam met vingers van rozen,
stuurde ik mijn maten vooruit naar de woning van Kirke,
waar ze het lijk, de dode Elpenor, op moesten halen.
Snel hakten wij wat bomen en voerden bedroefd op de kust die
't hoogst daar oprees het grafritueel uit, terwijl we luid snikten.
Toen de dode met al zijn wapens verbrand was, toen wierpen
wij een grafheuvel op; we sleepten een grafsteen omhoog en
plantten zijn eigen handzame riem op de top van de heuvel.
Wij waren druk met dit alles bezig, maar Kirke ontging het
uiteraard niet dat wij terug van Hades waren. Ze kwam heel
snel, toen zij alles had voorbereid. Brood, een hoop vlees en dieprood
fonkelende wijn had zij bij zich, door dienaressen gedragen.
Zij, de stralende godheid, nam plaats in ons midden en zei ons:
"Nou, jullie durven, die levend de woning van Hades bezochten,
zó twee keer stervend waar andere mensen maar één keertje doodgaan!
Wel komaan, jullie moeten hier eten de hele dag lang en
wijn drinken; want als de dageraad opkomt gaan jullie varen!
Ik zal echter de route wel wijzen en alles vertellen
wat op je afkomt, want anders gaan jullie door pijnlijke fouten
mogelijk rampen en leed tegemoet, op zee of op land."
Aldus Kirke. En wij? Wij volgden manhaftig haar raad op.
Tot aan zonsondergang zaten wij zo de gehele dag grote
stukken vlees en zoete wijn naar binnen te werken.
Op het moment dat de zon onderging en de duisternis opkwam
gingen mijn maten slapen aan 't strand bij de achterschiplijnen.
Zij nam mij echter ver van mijn maten vandaan bij mijn hand mee,
legde mij neer, ging naast me liggen en vroeg me van alles.
Ik vertelde haar alles exact zoals het geweest was.
Daarop sprak de machtige Kirke de volgende woorden:
"Goed, dat is allemaal zo dus volbracht. Maar luister nu goed naar
wat ik ga zeggen! De god zal ook zelf je helpen herinneren.
Eerst zul je aankomen bij de Sirenen, die ieder die bij hen
aankomt, ja echt alle mensen, betoveren! Wie naderbij komt
in zijn onwetendheid en de stemmen hoort van de Sirenen,
hij zal zijn vrouw en kleine kinderen nooit meer bij terugkeer
blij aan de kade zien wachten. Nee, de Sirenen betoveren
hem met hun helder gezang, in een weide gezeten, en om hen
heen ligt een hoge stapel botten van rottende mannen;
rondom de botten verschrompelt de huid. Dus vaar hen voorbij, maar
stop in de oren van al je maten was, zoet als honing,
die je tevoren goed hebt gekneed, zodat van de anderen
niemand iets horen kan. Als jij zelf echter wél iets wil horen,
moeten zij jou in het snelle schip rechtop aan de mastvoet
binden aan handen en voeten, de touwen vast aan de mast zelf:
zó hoor je zelf met genoegen de stem van de beide Sirenen.
Als jij je makkers smeekt, ja beveelt om het touw los te maken,
dan moeten zij met nog meer knopen en touwen je boeien!
Op het moment dat je maten hen dus voorbij zijn gevaren
moet jij dus zelf je keus gaan bepalen, want ik zal vanaf dit
punt jou geen details meer onthullen ten aanzien van reis en
richting. Ik zal je echter van beide gevaren iets zeggen.
Eerst zie je namelijk overhangende rotsen waarop de
hoge golven van Amfitrite met donkere blik te
pletter slaan. Weet je, de zalige goden noemen die "Zwervers".
Zelfs geen gevederde dieren komen er langs, ook geen schuwe
duiven die vader Zeus ambrozijn bezorgen. Nee, altijd
wordt er van hen één weggerukt door de spekgladde rots, maar
vader stuurt er een ander op uit om hun tal vol te maken.
Nooit nog is daar een schip met bemanning dat langs voer ontkomen.
Nee, de deining van zee en vlagen gevaarlijke, hete
stoom sleuren scheepsplanken mee evenzeer als lijken van mensen.
Ja, dat ene schip wist er tijdens zijn tocht aan voorbij te
komen, de Argo, bij allen bekend, toen die van Aietes
wegvoer. Zelfs haar zou de zee op de grote klippen gedreven
hebben, als Hera niet snel had geholpen, daar Jason haar vriend was.
Elders zijn er twee klippen, waarvan één met zijn puntige top tot
ver in de wijde hemel reikt en gehuld is in zwarte
mist. Die trekt nooit weg en zijn top steekt nooit en te nimmer,
of het nu zomer of oogsttijd is, in heldere lucht. Geen
sterfelijk mens zou hem kunnen beklimmen of voet erop zetten,
ook al bezat hij twintig handen en voeten; de rots is
namelijk glad, gepolijst als het ware. Een mistige grot
bevindt zich in 't midden van deze rots, op het westen gericht naar
Erebos toe, waar jullie, goede Odysseus met roem
beladen, nauwkeurig het holle schip langs moeten sturen. Vanaf een
welvend schip zou zelfs een krachtige vent met zijn boog die
holle spelonk, ook al schiet hij geweldig, nooit kunnen halen.
Daar woont Skylla, een monster dat akelig blaft. Ook al is haar
stem echt niet luider dan die van een pup die net is geboren,
toch is zij zelf een boosaardig gedrocht, en niemand zou blij zijn
haar aan te kijken, nee, zelfs geen god die haar zou ontmoeten.
Luister, ze heeft twaalf poten, alle zo mager als wat en
ook nog zes enorm lange halzen, een gruwelijke kop op
elke hals met drie rijen tanden daarin, dicht opeen en
talrijk, die dreigen eenieder een zwarte dood te bezorgen.
Tot aan haar middel zit zij in de holle spelonk weggedoken.
Uit dat gapende gat steekt zij dus haar koppen naar buiten.
Daar is zij bezig, terwijl ze de rotskust afspeurt, met vissen:
honden5, dolfijnen en grotere beesten vangt zij, waarvan de
kreunende Amfitrite grote hoeveelheden voortbrengt.
Nooit nog zijn daar schippers naar eigen zeggen met schip en
maten ongedeerd aan ontsnapt, want per kop vist zij telkens
één man op uit het donkere schip en hijst hem haar hol in.
Maar, Odysseus, de andere klip, zoals je zult zien, is
lager - ze liggen vlak bij elkaar; je kunt er een pijl door
schieten -; daarop staat een hoge vijg met talrijke blaadjes.
Onder de klip slurpt Charybdis stralend het donkere water
op: per dag spuwt ze driemaal het water uit en ook driemaal
slorpt ze met grote kracht het weer op en dan moet je er niet dicht
bij zijn, want zelfs de Aardschudder kan je dan niet van verdrinking
redden. Nee, benader Skylla's klip, om er razend-
snel langs te roeien; want echt, het is beter om zes kameraden
dan het verlies van de hele bemanning te moeten betreuren."
Aldus Kirke, maar ik gaf haar toen het volgende antwoord:
"Kom, godin, alstublieft, vertel mij het volgende eerlijk,
of ik dat dodelijke monster Charybdis ontlopen kan, hoe dan
ook, en de ander kan afweren als ze mijn maten komt grijpen!"
Na deze woorden zei zij, de stralende godheid, meteen dit:
"Nou zeg, jij durft! Ben je echt van plan weer de strijd aan te gaan en
pijn te verduren? Zwicht je zelfs niet voor de eeuwige goden?
Zij is, weet je, geen menselijk iets maar een eeuwige ramp, een
pijnlijk, woest, gevaarlijk en niet te bestrijden kwaad. Er
is ook geen afweer tegen. Het beste is haar te ontvluchten.
Als je, al vechtend, te veel tijd verdoet bij die rots daar,
vrees ik dat zij al haar koppen opnieuw in beweging zet, om dan
toe te slaan, evenveel mannen te grijpen en 't hol in te hijsen.
Nee, vaar heel hard door en roep Krachtvrouw, de moeder van Skylla,
aan om te helpen, die haar tot ramp voor de mensheid gebaard heeft!
Zij zal vervolgens voorkomen dat zij dan nog een keer toeslaat.
Dan kom je aan bij het eiland Thrinakia. Daar grazen Helios'
talrijke runderen plus zijn stevige schapen, de koeien
grazend in zeven kuddes, en idem dito de mooie
schapen, van elk vijftig stuks. Zij werpen geen jongen noch gaan zij
ooit verloren; godinnen met mooie vlechten bewaken
daar de kuddes, de nimfen Lampetia en Faëthousa,
dochters van Zonnegod Helios en van de knappe Neaira.
Toen hun eerwaardige moeder hen grootgebracht had, had zij hun dat
verre eiland Thrinakia aangewezen als woonplaats
om er vaders kromhoornige koeien en kleinvee te hoeden.
Als jij die ongedeerd laat en denkt aan de terugreis, dan zouden
jullie, mét alle ellende, toch Ithaka kunnen bereiken.
Als jij echter schade aanricht, voorspel ik de onder-
gang van je schip en bemanning. Mocht je er zelf aan ontkomen,
kom je pas laat en er slecht aan toe aan, met verlies van je makkers."
Aldus Kirke. Direct kwam de Dageraad op met haar gouden
troon. Zij vertrok toen, de hoogste godin, liep weg door de duinen.9
Daarop liep ik meteen naar het schip en beval mijn matrozen
zelf ook aan boord te gaan en de achterkabels te lossen.
Zij stapten snel aan boord en zetten zich neer aan de dollen
Toen sloegen zij, op een rij, de zee tot schuim met hun riemen.
Achter het schip met donkere steven stond de gewenste
wind die de zeilen deed bollen, een fijne gezel, die door Kirke
was gestuurd, de gevreesde godin van de menselijke taal.
Nadat wij dus alle spullen zorgvuldig in 't schip hadden vastge-
sjord, was er rust: de wind en stuurman bepaalden de richting.
Toen pas sprak ik, treurig gestemd, tot mijn maten de woorden:
"Vrienden, omdat ik niet wil dat maar één persoon, of slechts twee, de
uitspraak kennen die Kirke, hoogste godin, mij gedaan heeft,
zeg ik hem jullie, zodat wij ofwel, bewust van de feiten,
sterven óf wellicht ons doodslot kunnen ontlopen en vluchten.
Eerst droeg zij op om de stem en de bloemrijke wei van het wonder-
baarlijke duo Sirenen snel te passeren. Ik mocht van
haar als enige wél ernaar luisteren. Jullie gaan mij dan
pijnlijke boeien aanleggen, zodat ik me niet kan bewegen,
rechtop tegen de mastvoet, de touwen vast aan de mast zelf:
Als ik jullie smeek, ja beveel om het touw los te maken,
dan moeten jullie met nóg meer knopen en touwen me boeien!"
Kortom, ik bracht mijn maten dus alles gedetailleerd over.
De Sirenen
Ondertussen bereikte het sterke schip met een vaart het
eiland van beide Sirenen, want 't had een gunstige wind. Maar
toen ging de wind onmiddellijk liggen en 't water werd kalm, er
heerste windstilte; een god bracht de golven in slaap. Mijn maten
stonden dus op, ze streken de zeilen, vouwden ze op en
borgen ze weg in het scheepsruim. Ze zetten zich toen aan de riemen,
trokken en sloegen het water wit met hun palen van dennen.
Ik sneed een grote ronde schijf was met mijn scherp bronzen mes in
kleine stukjes en kneedde ze goed met mijn stevige knuisten.
Snel werd de was door mijn krachtige hand en de stralen van Helios,
zonneheer en zoon van Hyperion, warm. En ik smeerde
toen één voor één bij al mijn makkers de was in de oren.
Zij bonden mij aan handen en voeten vast in het schip, recht-
op aan de mastvoet, en bonden de touwen vast aan de mast. Toen
gingen ze zitten en sloegen de zee tot schuim met hun riemen.
Toen ik echter zó ver was, als iemand die schreeuwt kan bereiken,
tijdens de snelle tocht, ontging het hun niet dat ons snelle
schip dichterbij kwam, waarop zij een helder gezang lieten horen:
"Kom, veelgeprezen Odysseus, grote roem van Achaiïs!
Breng hier je schip tot stilstand om onze stem aan te horen.
Weet je, er is hier nog nooit een man met zijn donkere schip
voorbij gegaan, vóór hij ons heerlijke stemgeluid had gehoord. Nee,
eerst vermaakt hij zich, dan keert hij terug met zelfs nog méér kennis!
Luister, wij weten echt alles wat de Argivers en Trojers
meegemaakt hebben in 't brede Troje dankzij de goden,
ook wat er nog gaat gebeuren hier op de voedzame aarde."
Deze woorden spraken zij uit met hun prachtige stem. Dus
ja, ik wilde wel luisteren, gaf aan mijn maten een wenkbrauw-
teken mij los te maken, maar zij roeiden fanatiek verder.
Dadelijk stonden twee man, Eurylochos en Perimedes,
op om me vaster te sjorren en nog meer touw te gebruiken.
Toen wij hen dus voorbijgevaren waren en geen
gezang of stemgeluid van Sirenen meer hoorden, toen haalden
zij, mijn trouwe makkers, de was waarmee ik hun oren
dicht had gestopt snel eruit en haalden mij ook uit de touwen.
Skylla en Charybdis
Nauwelijks hadden we dus dit eiland achter ons, toen ik
prompt een ziedende deining en stoom zag en luid het gebulder
hoorde. Ze schrokken zó erg dat de riemen hun handen ontglipten!
Dreunend kwamen ze allemaal neer in de stroming; het schip lag
stil, nu de puntige riemen geen stuwkracht meer leverden. Ik liep
echter het schip door om hen, mijn maten, met vriendelijke woorden
aan te sporen, waarbij ik hen elk persoonlijk apart nam:
"Vrienden, het is toch niet zo dat wij nog geen weet van gevaren
hebben? Dit is beslist geen groter gevaar dan toen Eenoog
ons met machtig geweld in zijn welvende grot op een kluit dreef.
Toen zijn wij door mijn moed, verstand en beleid ook aan díe
ellende ontsnapt. Volgens mij gaan we later dit óók navertellen.
Kom nu, laten we allen precies doen wat ik ga zeggen.
Jullie slaan de riemen in zee in de machtige rollers!
Blijf aan de dollen zitten, dan zien we of Zeus het ons gunt aan
deze dood te ontkomen en dit gevaar te vermijden.
Stuurman, jou draag ik het volgende op - knoop het goed in je oren!
Jij hebt immers het roer van ons holle schip in je handen-:
stuur het schip bij die stoom en die golven vandaan en vaar
dicht langs die rots daar, want anders verlijert het, zonder dat jij het
weet, naar de andere kant en bezorg je ons grote ellende!"
Aldus sprak ik; zij voerden mijn opdrachten snel uit. Ik sprak maar
niet meer van Skylla, een kwelling waar niets aan te doen was,
bang als ik was dat mijn maten uit angst zouden stoppen met roeien,
om zich vervolgens binnen in 't schip te verstoppen. Op dat
moment vergat ik echter de moeilijke opdracht van Kirke,
want ze had me verteld dat ik niet aan wapens moest denken.
Ik trok echter wel mijn prachtige rusting aan, nam twee
lange speren ter hand en liep naar het dek van het voorschip,
want ik nam aan dat zij daar zich het eerst zou vertonen, dat holen-
monster van Skylla, die straks mijn maten een ramp ging bezorgen.
Ik kon haar echter nergens ontwaren, hoewel ik mijn ogen
afmatte, door naar de nevelbedekte rotsen te turen.
Zo voeren wij intussen snikkend de zee-engte binnen.
Hier was namelijk Skylla, maar dáár zoog de wrede Charybdis
hevig slurpend het zilte zeewater op. Wanneer zij
't water weer opbraakte, kolkte en bruiste ze, net als een ketel
die op een grote vuurhaard staat, overal op en dan vloog er
schuim in de lucht, die de toppen van beide klippen bereikte!
Als zij dan weer het zilte zeewater opslorpte, dan werd haar
kolkende binnenkant helemaal zichtbaar. De rotsen weergalmden
hevig aan alle kanten, de bodem van onder kwam bloot, blauw-
zwart van het zand. Een groengele angst kreeg mijn maten te pakken.
Daarom hielden we haar in het oog uit angst voor de onder-
gang, maar intussen had Skylla uit 't holle schip zes van mijn makkers
weggegrist, die in kracht en behendigheid veruit de besten
waren. Toen ik mijn blik naar het snelle schip en mijn mannen
wendde, zag ik hun voeten en handen reeds boven me bungelen,
waar ze de lucht in werden gehesen. Ze riepen mij luidkeels
aan en schreeuwden voor 't laatst toen mijn naam in hevige doodsnood.
Net als wanneer een visser met heel lange hengel als lokker
aas in het water smijt voor de kleinere vissen en dan
vanaf een landtong de hoorn van een graskoe naar voren de zee in
werpt; als hij beet heeft, zwiept hij hem spartelend op naar het land toe,
zó werden zij ook spartelend hoog naar de rotsen gehesen.
Pal in de opening vrat zij hen op, terwijl zij luid gilden,
ja, nog in uiterste doodsnood naar mij hun armen uitstrekten!
Dat was echt het meest afschuwelijke schouwspel dat ik ooit
zag bij alle ellende tijdens mijn zee-expedities.
Thrinakia
Toen wij echter de rotsen, de wrede Charybdis en Skylla
waren ontkomen, kwamen wij vrijwel meteen bij het mooie
eiland aan van de god. Daar waren veel forse schapen,
zonnegod Helios' eigendom, en fraaie koeien met brede
koppen. Ik hoorde dan ook op zee van mijn donkere schip
't geloei van de koeien die in de kraal overnachtten en ook het
blaten van schapen. Toen kwam het verhaal van Teiresias, Thebe's
blinde ziener bij mij op en ook dat van Kirke van 't eiland
Aia, die mij bevalen het eiland van Helios, vreugde-
schenker der mensheid, absoluut te vermijden. Dus sprak ik
toen, bedroefd in het hart, te midden van al mijn gezellen:
"Luister naar mij, beste vrienden, al is jullie toestand ellendig:
ik wil jullie melden wat Kirke van Aia en ziener Teiresias
mij toen hebben voorspeld: met grote nadruk bevalen
zij me van 't eiland van Helios, vreugdeschenker der mensheid,
weg te blijven; want daar zou volgens hen ons het ergste
onheil wachten. Kom, laat het schip aan het eiland voorbijgaan!"
Dat was dus wat ik zei, maar bij hen brak hun hart toen in stukken.
Dadelijk gaf Eurylochos mij toen een vreselijk antwoord:
"Ach, Odysseus, wat bent u toch hard! U hebt krachten te over,
bent ook nooit moe. Nee, u bent echt totaal van ijzer gemaakt! U
staat uw maten, die uitgeput zijn van ontbering en slaap, niet
toe hier aan land te gaan, waar we eindelijk weer eens een goede
maaltijd klaar kunnen maken op dit omwaterde eiland.
Nee hoor! U dwingt ons gewoon in de puntige nacht van het eiland
weg te varen en hier op de mistige zee rond te dolen!

Maar er ontstaan in de nachten juist moeilijke winden, de pest voor
schepen. Waar kunnen we straks voor de peilloze ondergang vluchten,
stel dat er plotseling storm komt om wat voor reden ook, of een
stevig waaiende westen- of zuidwestenwind, die al vaak een
schip heeft vernietigd, zelfs tegen de wens van de machtige goden?
Nee, we moeten echt zwichten nu voor de donkere nacht, een
maaltijd bereiden en wachten bij 't snelle schip op de ochtend.
Morgen vroeg gaan we scheep en varen dan 't ruime sop op."
Aldus Eurylochos. Alle matrozen stemden met hem in.
Toen begreep ik pas echt dat de godheid rampen in petto
had. Ik nam dus het woord en sprak de gevleugelde woorden:
"Nou Eurylochos, jullie zetten mij wél onder druk,
alleen als ik sta. Maar kom, zweert allen een krachtige eed dat,
als we een kudde koeien of grote groep schapen daar vinden,
niemand het dan in zijn domme hoofd haalt maar één koe of schaap te
slachten, waar dan ook! Jullie moeten gewoon van de voedsel-
voorraad eten, die ons is verschaft door onsterfelijke Kirke."
Aan wal op Thrinakia
Na deze woorden zwoeren zij dadelijk wat ik gevraagd had.
Toen de eed was gezworen en alles door hen was bekrachtigd,
legden we 't sterke schip in een baai tussen hoogtes voor anker,
vlakbij zoet water. De maten stapten van boord uit het schip en
maakten vervolgens voor ons deskundig een stevige maaltijd.
Toen zij echter verzadigd waren van eten en drinken,
hielden zij daar een klaagdienst ter ere van alle matrozen
die door Skylla het holle schip uitgehaald en verorberd
waren. Een zoete slaap overviel hen terwijl ze daar huilden.
Toen de nacht voor tweederde óm was, de sterren verdwenen
waren, zond Zeus die de wolken verzamelt de Boreas-wind met
woeste orkaankracht op onze schepen af: wolken onttrokken
land en zee aan het oog en nacht beheerste de hemel.
Toen de vroege Dageraad opkwam met vingers van rozen,
trokken we 't schip een ruime grot in en legden het vast. Er
woonden nimfen, die daar hun fraaie dansplaatsen hadden.
Daarop belegde ik een bijeenkomst en sprak deze woorden:
"Vrienden, in 't snelle schip is nog eten en drinken in voorraad.
Blijf daarom af van die koeien, want anders gaat het goed mis! Het
zijn de koeien en 't krachtige kleinvee van Helios immers,
die alles hoort en op alles toeziet, een machtige godheid!"
Aldus sprak ik. Mijn maten gehoorzaamden mij zelfverzekerd.
Eén hele maand woei er zonder eind een zuidwester. De wind
veranderde niet van richting: 't was westen- of zuidwestenwind slechts.
Wel, zolang ze nog rode wijn en voedsel bezaten
lieten zij dus de koeien met rust, want ze wilden wel leven.
Toen echter alle voorraad aan boord was verorberd, waarop ze
wild moesten schieten en rond moesten zwerven op zoek naar wat vissen,
vogels of al het andere dat in hun handen terechtkwam,
- vissend met kromme haken - want honger kwelde hun magen,
liep ik alleen het eiland op om de goden te smeken
of misschien iemand mij de terugkeerroute kon wijzen.
Toen ik dus tijdens die tocht een eind van mijn maten vandaan was,
waste ik mijn handen, daar waar niet al te veel wind stond,
ging toen bidden tot alle Olympische goden, maar werd door
zoete slaap overmand die zij over mijn oogleden legden.
Toen hield Eurylochos dit slechte plan dus voor aan mijn makkers:
"Luister naar mij, beste vrienden, al is jullie toestand ellendig.
Elke vorm van de dood is een ramp voor de zielige mensheid.
Sterven en 't hoekje omgaan van honger is echter het meest
verschrikkelijk! Nee, we moeten de beste van Helios' koeien
pakken en slachten ter ere van alle hemelbewoners!
Als we nog eens in ons vaderland Ithaka aankomen, gaan wij
direct een rijke tempel voor Zonnegod Helios bouwen,
waar we dan vele mooie geschenken in kunnen zetten.
Als hij echter uit woede vanwege die koeien met rechte
horens ons schip, met steun van de andere goden, kapot wil
slaan, wil ik liever met open mond in de golven verzuipen
dan op dit eenzame eiland lang weg te kwijnen van honger!"
Aldus Eurylochos. Alle matrozen stemden met hem in.
Dadelijk dreven ze vlakbij de beste koeien van Helios
op, want er graasde niet ver van het schip met donkere boeg een
aantal prachtige koeien met brede koppen en schroefhorens. Daarop
sneden ze frisse bladeren af van een eik met hoog loofdak -
witte gerst was immers niet aan boord van ons roeischip -
gingen om hen heen staan en baden toen tot de goden.
Toen ze hen na het gebed geslacht en gevild hadden, sneden
zij alle bouten er uit, waarop ze die in een vetrand
rolden, twee lagen dik, met er bovenop een laag rauw vlees.
Aangezien er geen wijn was, waar men bij brandoffers mee kon
plengen, gebruikten ze water en braadden toen alle organen.
Toen de bouten dus waren verbrand, de organen gegeten,
sneden ze alles in stukken en regen dat toen aan de spiesen.
Odysseus wakker
Toen pas verdween de bedwelmende slaap van mijn oogleden. Daarop
ging ik op zoek naar mijn snelle schip en het strand van de zee, maar
toen ik lopend dichtbij 't gekromde schip was gekomen,
kwam een heerlijke braadlucht mij tegemoet. Dus ik stootte
luid een jammerkreet uit en riep tot de eeuwige goden:
"Vader Zeus en u andere eeuwige, zalige goden!
Ach, u heeft mij enorme ellende bezorgd met die wrede
slaap, want mijn maten die bleven beraamden een vreeslijke misdaad!"
Snel ging Lampetia, nimf met de lange peplos, de boodschap
brengen aan Helios, dat wij zijn koeien geslacht hadden. Woest was
hij en hij sprak meteen tot alle onsterfelijke goden:
"Vader Zeus en andere eeuwige, zalige goden!
Straf nu de maten van heer Odysseus, de zoon van Laërtes,
die brutaal mijn koeien gedood hebben, waar ik zo blij mee
was, als ik hoog opsteeg richting sterrijke hemel of als ik
weer van de hemel boven terugging omlaag naar de aarde.
Als ze me niet een passende boete betalen voor deze
koeien, vertrek ik naar Hades en schijn ik mijn licht voor de doden!"
Hem ten antwoord sprak toen Zeus, die de wolken verzamelt:
"Helios, alsjeblieft! Schijn voor óns, de eeuwige goden,
én voor de sterflijke mensen alom op de voedende aarde.
Ik zal hun snelle schip straks wel even treffen met witte
bliksem en dan verpulveren midden op 't donkere water!"
Dat heb ik later gehoord van Kalypso, schoonlokkige godheid.
Zij had het, zei ze, gehoord weer van Hermes, de rijkdommen schenker.
Toen ik echter mijn schip en de zee had bereikt, schold ik ieder
stuk voor stuk de huid vol; maar ja, een oplossing konden
wij toen niet vinden: de koeien waren immers al dood! De
goden lieten onmiddellijk monstertekens verschijnen:
huiden kropen rond; het vlees hing aan speten te loeien,
rauw en gebraden! Het maakte geluid als van levende koeien!
Daarna zaten mijn dienstbare maten zes dagen lang te
schransen, nadat zij Helios' koeien bijeengebracht hadden.
Maar toen Kronos' zoon Zeus de zevende dag liet verschijnen,
hield de wind er vervolgens mee op met stormkracht te waaien.
Wij gingen snel aan boord om de wijde zee op te varen,
zetten de mast rechtop en spanden de helwitte zeilen.
Schipbreuk en nogmaals Charybdis
Toen we dat eiland dus achter ons hadden gelaten en nergens
ander land te bekennen was, maar slechts hemel en zee, toen
plaatste Kronos' zoon boven ons kromme schip een enorme
zwarte wolk en het water eronder werd donker van kleur. Het
schip liep niet erg lang meer door, want onmiddellijk stak er
gierend een westenwind op, die stormde in woedende vlagen.
Beide voorstagen knapten af van de mast door een windvlaag;
daardoor viel de mast achterover en stortte het want met
alle tuigage pardoes in het ruim. Op het achterschip trof de
mast het hoofd van de stuurman: zijn schedel raakte compleet
verbrijzeld en zelf viel hij als een akrobaat van het dek. Zijn
fiere geest verliet zijn gebeente. Meteen kwam de donder,
Zeus trof het schip met zijn bliksem; dat maakte een hele
slag in de rondte, getroffen door schichten van Zeus, en
vulde zich toen met zwavel. Mijn makkers vielen van boord. Zij
leken op meeuwen, terwijl ze rondom het donkere schip op
golven meegesleept werden, en god ontnam hun de terugkeer!
Ik vloog echter heen en weer door het schip, tot een golf de
zijwanden los van de kiel sloeg, deze kaal met zich mee nam,
daarna de mast van de voet brak en pal op de kiel deed belanden.
Daaraan zat nog de ra-val vast, die gemaakt was van rundleer.
Daarmee bond ik ze beide, mast en kiel, aan elkaar vast.
Daarop liet ik me meevoeren door de gevaarlijke winden.
Net op dat moment hield de westenwind op met te stormen,
snel gevolgd door de zuidenwind, die me veel onrust bezorgde,
daar hij me dwong opnieuw langs de wrede Charybdis te varen!
Eén hele nacht werd ik meegesleept. Tegen de ochtend bereikte
ik de rotsspleet van Skylla en ook de gevreesde Charydis.
Zij begon net het zilte nat naar binnen te slurpen.
Ik reikte echter hoog in de lucht naar een rijzige vijgen-
boom en klampte me er als een vleermuis aan vast, maar ik kon mijn
voeten nergens op steunen, noch verder de boom in gaan, want de
wortels waren ver weg en de takken, hoe hoog en hoe groot ook,
hingen buiten bereik en voorzagen Charybdis van schaduw.
Onverdroten hing ik te wachten totdat zij de kiel en
mast weer zou uitbraken. Zie, mijn wens werd vervuld, ook al duurde
't lang. Op het uur dat een man van het marktplein naar huis gaat te eten,
iemand die talrijke ruzies beslecht bij processen van mensen,
kwamen dus ook die balken weer terug uit de bek van Charybdis.
Daarop liet ik mijn handen en voeten los, viel met een klap
omlaag in het zeewater pal naast de boomlange balken en ging er
bovenop zitten, waarna ik mijn handen als roeiriem gebruikte.
Skylla zag mij niet meer; de vader van goden en mensen
stond dat niet toe, anders zou ik de peilloze dood niet ontsnapt zijn.
Daarvandaan dreef ik negen dagen lang voort; in de tiende
nacht bracht een god me naar 't eiland Ogygia, daar waar Kalypso
woont met haar vlechten, gevreesde godin van de menselijke taal, die
mij er onthaalde en opnam...... Waarom zou ik dit nog vertellen?
Gisteren al heb ik dat hier in huis al verteld aan uw sterke
vrouw en uzelf. Het stuit mij tegen de borst om hetgeen al
goed en helder is uitgelegd nogmaals breeduit te vertellen."
--------------