Odyssee 14
ODYSSEUS EN EUMAIOS
(Odysseus is door schepen van de Faiaken naar Ithaka teruggebracht
en gaat eerst op bezoek bij de varkenshoeder Eumaios)
Hij volgde echter vanuit de baai een rotsachtig pad langs
hoogtes en via bosachtig gebied, waar Athene gezegd had
dat hij de edele hoeder kon vinden, die 't best van Odysseus'
slaven die hij gekocht had zijn vee en zijn hoeve verzorgden.
Hem trof hij aan in het voorhuis gezeten, waar op een plek met
uitzicht naar alle kanten een fraaie, hoge en grote
binnenhof was gebouwd, die rondliep en die door Eumaios,
buiten zijn meesteres en de oude Laërtes om, zelf met
aangesleepte stenen als varkensverblijf was gebouwd
nadat zijn meester vertrokken was, omheind met een wand van
haagdoorn. Buitenom had hij van voor tot achter een dichte
rij van stevige eikenpalen geslagen, ontdaan van
bast, en binnen de hof had hij twaalf grote hokken gebouwd als
varkensstallen, dicht tegen elkaar. In elk ervan lagen
vijftig varkens, die graag op de grond liggen, achter de hekken,
drachtige zeugen. De beren brachten erbuiten de nacht door,
heel wat minder in aantal. De vrijers verkleinden hun aantal
door ze te eten, omdat de varkenshoeder voortdurend
't beste vetgemest zwijn naar de heren moest sturen.
Driehonderdzestig beren liepen daar nog in totaal rond!
Bij hen hielden vier honden aldoor de wacht, die op wilde
beesten leken, gefokt door de zwijnenman, chef van het mansvolk.
Zelf was hij bezig sandalen op maat voor zijn voeten uit runder-
huid met een prachtige kleur te maken. De andere mannen,
drie in totaal, waren elk met een grote groep varkens naar alle
kanten vertrokken. Hij had nummer vier naar de stad toe gestuurd - dat
moest!- om de machtige vrijers een varken te brengen, zodat zij
na het geslacht te hebben hun honger met vlees konden stillen.
Plotseling werden de blafgrage honden Odysseus gewaar en met luid
geblaf kwamen zij op hem af gerend, maar Odysseus was slim en
hurkte laag en de stok viel neer uit zijn hand. Bij zijn eigen
hoeve zou hij dus toen een vreeslijke ramp beleefd hebben, als de
zwijnenman hen niet razendsnel achterna was gegaan naar
't poorthuis, waarbij het stuk leer uit zijn hand op de grond viel. Hij brulde
luid tot de beesten en joeg hen weg met een salvo van kiezels.
Daarop stoven ze weg en hij zei tot zijn meester de woorden:
"Nou, oude heer, daar hadden de honden u bijna verscheurd, zo
plotseling! Dan had u mij met een schuldgevoel laten zitten.
'k Heb al genoeg verdriet en ellende van goden gekregen!
Klagend en treurend wacht ik hier maar op mijn goddelijke meester,
zit hier voor anderen zwijnen te mesten, zodat ze te eten
hebben, maar hij zwerft ergens rond, verlangend naar voedsel,
doolt stad en land af bij mensen die vreemde tongvallen hebben,
áls hij nog ergens in leven is en het licht van de zon ziet!
Kom nu maar mee, oude heer, naar mijn woning zodat u zelf óók
genieten kunt van wat voedsel en wijn en me daarna vertelt
vanwaar u komt en wat voor problemen u zoal doorstaan hebt."
Odysseus gastvrij onthaald
Hierna ging de varkenshoeder hem voor naar zijn hut en
liet hem na binnenkomst plaatsnemen. Eerst spreidde hij een laag takken,
daar legde hij dan de huid van een wilde, harige geit op:
beddengoed van hemzelf, groot en ruig. Odysseus was blij dat
hij hem zo goed onthaalde, nam het woord en zei hem toen:
"Vriend, ik hoop dat Zeus en de andere goden je geven
wat je het liefste wenst, nu je mij zo vriendelijk onthaald hebt."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Vriend, het is niet mijn gewoonte een gast te verwaarlozen, zelfs al
is hij er slechter aan toe dan u. Alle zwervers en bede-
laars zijn beschermd door Zeus. Elke gift van ons is, hoe klein ook,
toch van harte gegeven: dat is de positie van slaven,
die immers altijd bang zijn wanneer er jeugdige meesters
baas zijn. Want weet u, zíjn thuiskomst hebben goden verhinderd,
hij die mij met zorg zou omringen, mij enig bezit zou
schenken, zoals een humane meester doet voor zijn slaaf - een
huisje, een lapje grond en een vrouw waar hij zo naar verlangd heeft -
iemand die hard voor hem werkt, waarbij hij door god wordt gesteund,
zoals dit bedrijf door mij ook gedijt waarvoor ik zo hard werk.
Dan had mijn heer mij zeker beloond, als hij hier was gebleven.
Jammer genoeg is hij dood! Was Helena's geslacht maar volledig
uitgeroeid, nu zij zoveel mannen de dood in gejaagd heeft.
Weet u, hij is ook mee naar Troje met goede veulens vertrokken,
waar hij voor Agamemnon de strijd met Trojanen moest aangaan."
Na deze woorden bond hij zijn hemd snel op met zijn riem en
liep naar de hokken waar massa's biggen in lagen. Hij nam er
twee met zich mee en slachtte ze beide. Hij zengde het haar af,
sneed ze in stukken en deed toen het vlees aan speten, waarna hij
alles roosterde, meenam en warm van het vuur aan Odysseus
vóórzette, inclusief de spiesen. Toen strooide hij er wit gerste-
meel overheen en mengde heerlijke wijn in een houten
schaal, nam recht vóór hem plaats en spoorde hem aan met de woorden:
"Eet nu maar, vriend, wat het maal is voor slaven: speenvarken dus. Want
vetgemeste varkens vormen het maal voor de vrijers,
die geen oog voor bestraffing hebben, laat staan mededogen!
Toch is het niet zó dat goden van wandaden houden. Integen-
deel, zij waarderen fatsoen en rechtvaardigheid onder de mensen.
Ook voor barbaarse en agressieve figuren geldt dat, die
rooftochten houden in andermans land en met schepen, gevuld met
buit die door Zeus is gegeven, op weg gaan naar huis: ook bij deze
lieden ontstaat vaak een hevige angst voor straf en vergelding.
Deze heren hebben vast een gerucht van een god gehoord, óf ze
weten iets van zijn akelige dood, dat zij niet de gewone
trouwprocedure volgen of terug willen gaan naar hun huis maar
rustig doorgaan de boel brutaal, niets ontziend, te verbrassen.
Weet u, het maakt niet uit welk etmaal door Zeus wordt gegeven:
nooit is één stuk slachtvee, of twee slechts, genoeg voor de heren.
Ook de voorraad wijn gaat verloren: ze drinken er lustig op los! Zijn
have en goed was echt ontzaglijk groot: zóveel had geen
enkele held in bezit, noch in 't vruchtbare binnenland, noch in
Ithaka zelf. Het bezit van twintig man bij elkaar is
niet zó groot als het zijne. Ik zal er een lijstje van geven.
Ginds in het binnenland grazen twaalf runderkuddes en net zo'n
aantal kuddes schapen, zwijnen en geiten, die alom
grazen, wordt daar gehoed door gehuurde en eigen verzorgers.
Hier aan de grens lopen elf kuddes geiten rond in totaal, die
overal grazen. Ze worden verzorgd door uitstekende mensen.
Iedere dag brengt elk van die mannen één dier naar de heren,
een die het beste lijkt van de geiten die goed zijn doorvoed. En
ik, ik hoed hier de varkens, bescherm en bewaak ze zorgvuldig.
Daarvan kies ik het beste uit en stuur het de heren."
Aldus Eumaios. Híj at in gedachten het vlees en dronk stil en
gulzig de wijn op, terwijl hij zijn wraak op de vrijers beraamde.
Toen hij zijn honger gestild had en klaar was met eten, toen vulde
hij de nap waar hij steeds uit dronk tot de rand toe met wijn en
gaf hem Eumaios. Die nam het aan en was er heel blij mee.
Daarop sprak Odysseus tot hem de gevleugelde woorden:
"Zeg me, vriend, wie is die man toch, zo vreeslijk rijk en
machtig, zoals je net zei, die jou als slaaf heeft gekocht? Je
zegt dat hij in dienst van heer Agamemnon gestorven
is? Vertel het, misschien heb ik ergens zo iemand ontmoet, want
Zeus en de andere eeuwige goden weten wel of ik
hem ooit zag en je iets kan vertellen. Ik zwierf nogal veel rond!"
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Oude heer, geen mens die als zwerveling hier arriveert kan -
wat voor nieuws hij ook brengt - diens vrouw en zoon overtuigen.
Nee, het is gewoon zó dat zwervers, tuk op wat voedsel,
leugens opdissen en niet bereid zijn de waarheid te zeggen.
Ieder die zwervend hier in het land van Ithaka aankomt
kraamt, in gesprek met mijn meesteres, louter onzin en leugens
uit. Zij ontvangt en onthaalt hem en vraagt hem van alles. De tranen
stromen dan over haar wangen, terwijl ze snikt van verdriet, wat
heel normaal voor een vrouw is, wanneer haar man - god weet waar -
gestorven is. U zult ook spoedig, meneer, een verhaal fabriceren,
als men u wat kleren, een jas en een chiton, zou geven.
't Staat wel vast dat honden en pijlsnelle vogels bij hem reeds
al het vel van zijn botten afgerukt hebben - een schim is hij nu dus -
óf hij is door de vissen in zee opgegeten. Zijn botten
liggen dan ergens op 't land, verborgen onder een zandhoop.
Ja. Zo is hij daar omgekomen. Voor heel zijn familie
rest alleen nog verdriet, maar voor mij wel het meeste, want ik zal
nergens een lievere meester meer vinden, waar ik ook heenga,
zelfs niet wanneer ik weer terugkeer naar 't huis van mijn vader en moeder,
waar ik ooit ben geboren en zij mij grootgebracht hebben.
Nee, zelfs om hén heb ik nu niet zóveel verdriet meer, al zou ik
hen graag thuis in mijn land met mijn ogen aanschouwen,
als het gemis van Odysseus, die weg is gegaan, mij verdriet doet.
Ja, mijnheer, ook al is hij hier niet, ik spreek met respect zijn
naam uit. Hij was immers echt heel aardig en zorgzaam voor mij. Nee,
liever noem ik hem 'dierbare broeder', al is hij nu ver heen!"
Tot hem sprak toen de edele, veelbeproefde Odysseus:
"Beste man, aangezien je steevast ontkent dat hij ooit nog
terug zal keren en verhalen van niemand geloven wil, wel dan
zeg ik je dit - en niet zomaar, maar onder ede - dat hij,
Odysseus, terug zal komen. Daarvoor hoef ik pas een beloning,
als hij straks inderdaad terugkomt en thuis arriveert. Je
moet me dan mooie kleren geven, een jas en een chiton.
Vóór die tijd wil ik niets hebben, al kan ik ze wél goed gebruiken!
Net als de poorten van Hades haat ik diegene die onzin-
praatjes en leugens verkoopt, gedreven door armoe. Ik zweer als
eerste van alle goden bij Zeus, bij deze gastvrije
tafel en ook bij de haard van de goede Odysseus, waar ik
beland ben nu, dat dit echt allemaal uit zal komen zoals ik
zeg. Deze zelfde maand zal Odysseus hier terugkeren. Tussen
't laatste kwartier en de nieuwe maanperiode zal hij weer
thuis verschijnen en al diegenen bestraffen die hier en
nu zijn vrouw en stralende zoon onfatsoenlijk behandelen."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Ach oude heer, ik zal heus die beloning niet uit gaan betalen;
want hij komt niet meer naar huis, Odysseus. Kom, drink nu maar rustig
door en laat ons een andere zaak gaan bespreken. Herinner
mij nu hier niet meer aan, want weet u, het doet me zo vreeslijk
pijn wanneer iemand mijn dierbare meester ter sprake brengt. Wat die
eed betreft: ach, we moeten die maar laten rusten! Ik hoop
natuurlijk wel dat Odysseus terugkeert, net als de godge-
lijke Telemachos, net als zijn vrouw en de oude Laërtes.
Nu ben ik dus weer erg bezorgd om die zoon van Odysseus.
Sinds de goden Telemachos grootbrachten als een jong boompje,
dacht ik dat hij, vergeleken met andere mannen, niet minder
dan zijn vader zou zijn, bewonderd om bouw en gestalte.
Maar nu heeft één van de goden of mensen zijn geestesbalans
beschadigd! Hij is naar het heilige Pylos getogen om nieuws te
horen over zijn vader. Nu liggen die vrijersfiguren
hem op te wachten, als hij naar huis komt, zodat het geslacht van
koning Arkeisios naamloos van Ithaka weggevaagd wordt. Maar
goed, we zullen het laten rusten en zien of hij wordt
gepakt of ontkomt en Kronos' zoon hem de hand boven 't hoofd houdt.
Kom, nu u, oude heer, vertel mij uw eigen problemen.
Zeg me dit ook naar waarheid, zodat ik het goed kan onthouden:
wie en waarvandaan bent u? Waar zijn uw stad en uw ouders?
Wat voor schip bracht u hier naar toe? Hoe voerden zeelieden u naar
Ithaka? Wat voor luitjes waren dat volgens hun zeggen?
Vast en zeker bent u, denk ik zo, niet te voet hier gekomen!"
Odysseus' leugenverhaal
Hem gaf toen de slimme Odysseus het volgende antwoord:
"Goed, dat zal ik je zeggen en er zeker geen doekjes om winden.
Stel dat wij twee nu een tijd lang voldoende eten en zoete
wijn zouden hebben om rustig te nuttigen; stel dat het werk door
anderen dan werd gedaan en we hier in je huis konden zitten -
zelfs in één jaar zou ik simpelweg nog niet klaar kunnen komen,
als ik je al mijn problemen en zorgen zou moeten vertellen
die ik zoal heb moeten doorstaan door toedoen van goden!
Goed, ik beroem me erop van Kretenzische afkomst te zijn, als
zoon van een rijk persoon, maar er woonden daar in zijn huis nog
talrijke andere zonen, ter wereld gebracht door zijn echtge-
note als wettige kinderen. Ik was de zoon van een bijvrouw
die hij had aangekocht, Kastor Hylakides, die dus mijn vader
was en mij net als zijn wettige kinderen goed heeft behandeld.
Hij werd toen door het volk in Kreta vereerd als een god
vanwege zijn rijkdom, voorspoed en ook om zijn prachtige zonen.
Maar helaas! De doodsgodinnen kwamen hem halen,
brachten hem weg naar de Hades, waarna zijn hooghartige zonen
zelf zijn vermogen door loting samen verdeelden.
Mij deelden zij dus maar weinig toe, waaronder een huis. Ik
huwde de dochter van steenrijke mensen vanwege mijn kwali-
teiten: ik zag er namelijk echt niet slecht uit en ik was ook
zeker geen lafaard. Nu is dat verleden tijd allemaal, maar
toch kun je, als je goed kijkt, aan het stro wel de halm onderscheiden,
denk ik; want ja, ik ben door enorme ellende getroffen.
Geloof het of niet: Athene en Ares verschaften mij moed en
kracht om linies te breken. Wanneer ik de dapperste mannen
uitkoos om via een hinderlaag vijanden kwaad te beramen,
kwam in mijn fiere hart nooit de dood in gedachten. Integen-
deel, ik sprong als allereerste vooruit om de vijand
die niet zo hard kon lopen als ik met mijn lans te doorsteken.
Zó trad ik op in de oorlog. Landbouw kon me niet boeien,
ook niet een huiselijk leven dat prachtige kinderen produ-
ceert. Nee, van schepen met roeiers hield ik altijd en van oorlog,
wapenrustingen, pijlen en speren met gladhouten schachten,
gruwelijk spul dat andere mensen de rillingen geeft, maar
ik vond dat allemaal mooi; wat een god mij kennelijk ingaf.
Weet je, de een vindt dit interessant, de andere dat weer.
Voordat zij, de Achaiers, naar Troje optrokken, had ik
negen maal reeds de leiding gevoerd over mannen en snelle
schepen voor overvallen op 't buitenland, iets wat veel buit bracht.
Daaruit koos ik alwat mij beviel en later werd mij nog
méér toegewezen, zodat mijn vermogen snel toenam en ik in
Kreta door mensen geëerd werd en ook met ontzag werd bekeken.
Toen de dondergod Zeus echter die verschrikkelijke tocht
bedacht had, waar talloze mannen gesneuveld zijn, dwongen ze mij
tezaam met Idomeneus, roemrijke koning, de schepen te leiden
richting Ilion. Weigeren kwam überhaupt niet ter sprake.
Nee, de publieke opinie eiste dit duidelijk van ons. Wij
vochten daar negen jaar lang, Achaïs' dappere zonen.
Toen we in 't tiende de stad van Priamos hadden vernietigd,
gingen we huiswaarts. Maar god verstrooide de vloot van Achaiers.
Zeus met zijn listen bedacht evenwel voor mij, arme sukkel,
rampspoed, want één maand slechts bleef ik thuis van mijn kinderen, echtge-
note en spullen genieten; daarna kreeg ik echter een drang om
weer op rooftocht richting Aigyptos te gaan en daartoe dus
schepen uit te rusten tezaam met mijn dappere maten.
Negen schepen maakte ik klaar en het bootvolk kwam snel
bijeen. Vervolgens at mijn trouwe bemanning zes dagen
lang op mijn kosten: ik leverde talrijke dieren waarmee ze
offers brachten aan goden en zelf zich een maaltijd bereidden.
Daarna gingen we scheep en lieten we 't wijde land Kreta
achter ons, daarbij gesteund door een stevige, gunstige noorden-
wind. Het ging simpel alsof we stroom mee hadden. Geen van mijn schepen
liep averij op. Integendeel, zonder schade en ziektes
heerste er rust: de wind en stuurman bepaalden de richting.
Vijf dagen later bereikten wij de Aigyptos, rivier met
machtige stroom, en liet ik de gekromde schepen voor anker
gaan in de stroom en ik vroeg mijn gedienstige maten ter plaatse
vlakbij de schepen te blijven en die te beschermen. Ik zond
verkenners uit om her en der uitkijk te houden. Mijn makkers
echter lieten zich gaan en gaven gehoor aan hun lusten,
plunderden razendsnel de prachtige velden en sleepten
vrouwen en jonge kinderen mee van 't Aigyptische volk,
terwijl ze de mannen vermoordden. Spoedig drong het gegil tot
ver in de stad door. Ze hoorden hun kreten en kwamen dus 's ochtends
aangesneld: heel de vlakte stond vol met soldaten en paarden.
Flikkerend brons alom en daarbij zaaide Zeus met zijn bliksem
vreeslijke angst en paniek onder al mijn maten, waardoor niemand
't waagde weerstand te bieden, want overal loerde de dood. Daar
doodden zij dus velen van ons me het scherp bronzen zwaard en
anderen voerden ze levend weg om als slaven te werken.
Ik maakte echter met hulp van Zeus het volgende slimme
plan. Was ik toen maar gestorven en daar aan mijn einde gekomen,
ginds in Aegyptos: er stond mij immers nog méér leed te wachten!.
Dadelijk nam ik de stevige helm van mijn hoofd af en deed het
schild van mijn schouders. Mijn lans liet ik los uit mijn hand. Toen
liep ik de strijdwagen waar de koning op stond tegemoet, ik
pakte en kuste zijn knieën. Hij redde mij en kreeg meelij. Hij
zette me neer in het bakje en reed me in tranen naar huis toe.
Toch probeerden nog heel wat mannen met speren mij aan te
vallen en wensten mijn dood: zó vreeslijk kwaad waren zij dus!
Maar hij weerde hen af, beducht als hij was voor de wraak van
Zeus, de gastenbeschermer, die misdaden vreeslijk hoog opneemt.
Daar bleef ik zeven jaar wonen en wist bij Aigyptische mensen
veel bezit te vergaren, omdat zij dat allemaal schonken.
Toen evenwel de loop van het achtste jaar was begonnen,
kwam er een Fennische man op bezoek, een fraudeur en bedrieger,
iemand die mensen al veel ellende bezorgd had en mij er
toen toe bracht met zijn sluwe praatjes om samen met hem naar
Fennika mee te gaan waar zijn huis en bezittingen waren.
Eén vol jaar bleef ik daar bij hem logeren, maar toen de
maanden en dagen verstreken en 't jaar op hetzelfde punt uitkwam,
daar alle vier de seizoenen voorbijgegaan waren, toen nam hij
mij mee aan boord van een zeeschip dat Libye had als bestemming,
'waar hij', zo had de bedrieger bedacht, 'wat lading met mij ging
brengen' , maar eigenlijk om mij daar voor heel veel winst te verkopen!
Noodgedwongen ging ik aan boord, al vermoedde ik wél iets.
Onder een krachtige, gunstige noordenwind snelde het voort op
volle zee langs Kreta, maar Zeus had onheil in petto.
Toen wij dus Kreta achter ons hadden en nergens een ander
land zich vertoonde, maar alles bestond uit hemel en water,
plaatste de zoon van Kronos een pikzwart wolkendek boven
't welvende schip, waardoor de zee totaal werd verduisterd.
Zeus gaf een donderklap toen en trof het schip met de bliksem.
Dat tolde helemaal rond door de klap van Zeus' schichten en werd met
zwavelluchten gevuld. Alle maten vielen van boord. Zij
werden rondom het donkere schip door de golven als kraaien
meegesleurd en een god ontnam hun de dag van de terugkeer.
Ik kreeg, terwijl ik in doodsnood verkeerde, persoonlijk van Zeus de schok-
bestendige mast van het schip met de pikzwarte boeg in mijn handen,
wat mij de mogelijkheid bood om voor even de dood te ontkomen.
Daar klemde ik me aan vast, een prooi van verderfelijke winden.
Negen dagen dreef ik zo voort. In de tiende stikdonkere
nacht deed een grote roller me landen in 't land van Thesprotië,
waar de Thesprotische koning Zuinig me gastvrij onthaalde,
zonder er geld voor te vragen, de held! Want diens zoon had me, uitge-
put als ik was van kou en vermoeidheid, gevonden, mij eigen-
handig doen opstaan en mee naar het huis van zijn vader genomen.
Daarop gaf hij mij kleren: een prachtige mantel en chiton.
Daar kreeg ik nieuws van Odysseus. Die man had hem, zei hij, onthaald, toen
hij onderweg was naar huis, en vriendschap met hem gesloten.
Tevens liet hij me spullen zien die Odysseus verzameld
had, goud en brons en ijzer, dat moeilijk is te bewerken.
Ja, tot wel tien generaties kon hij er zijn erven nog mee in
leven houden: zó groot was de rijkdom in 't huis van die koning.
Maar Odysseus, zo zei hij, was naar Dodona gegaan, om
daar van de hoge eik de wil van Zeus te vernemen
hoe hij terug moest komen naar Ithaka's vruchtbare bodem
na zo'n lange afwezigheid: openlijk of "under cover".
Toen hij in huis een plengoffer bracht, bezwoer hij mij zelf dat
daar al een schip met bemanning en al zeilklaar lag, die opdracht
had dus om hem naar zijn dierbare vaderland over te brengen.
Vóór die tijd echter nam hij afscheid van mij, want er kwam een
schip van Thesproten voorbij op weg naar Doulichion, rijk aan
tarwe. Hij droeg hun op mij met zorg daar bij koning Akastos
af te zetten. Maar ja, zij hadden kwaad in de zin met
mij, zodat zich nog meer leed zou voegen bij al mijn ellende!
Toen dus het zee doorklievende schip uit de kust was gevaren,
brachten zij snel hun plan mij tot slaaf te maken ten uitvoer.
Eerst trokken zij mijn kleren, mijn jas en chiton, uit. Daarna
deden ze mij een andere, vieze voddenjas plus een
chiton vol scheuren aan, die je met eigen ogen kunt zien hier.
's Avonds bereikten zij Ithaka's akkerland, dat van ver zichtbaar
is, en daar bonden ze mij stevig vast met gevlochten touw in
't schip met roeibanken. Zelf gingen zij van boord en bereidden
haastig een maaltijd voor zichzelf aan het strand van de zee. Maar
toen verbraken de goden zelf heel simpel mijn boeien.
Daarop omhulde ik mijn hoofd met de voddenjas, daalde
af langs de gladde laadplank, liet toen mijn borst in het water
zakken en roeide vervolgens met beide handen, al zwemmend,
door naar het strand, waar ik buiten zicht snel het water uit kwam. Ik
liep het land in, verstopte me daar waar kreupelhout was met
bloeiende struiken en bleef daar, terwijl zij luid tierend naar mij op
zoek waren. Toen het hun wijzer leek maar niet verder te zoeken,
gingen zij weer terug aan boord van het welvende schip,
terwijl de goden persoonlijk - dat kostte hun niet zo veel moeite!-
mij verborgen, waarna zij me hier naar de hoeve toe brachten,
waar een wijs man woont. 't Is kennelijk zo dat ik verder moet leven!"
Reactie van Eumaios
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Ach rampzalige vriend, u heeft me echt vreeslijk ontroerd met
al uw verhalen van wat u aan reizen en rampspoed hebt meege-
maakt. Alleen wat u vertelt van Odysseus is, denk ik, onjuist: u
kunt me er niet mee overtuigen. Waarom moet een groot man als u die
domme leugens verkopen? Ik weet wat zijn terugkeer betreft ook
zelf dat mijn meester door alle goden heel erg gehaat werd,
dat ze hem niet in de strijd met Trojanen gedood hebben, of in
handen van vrienden, nadat hij de strijd tot het eind had doorstaan! Want
dan zouden alle Achaiers een grafheuvel opgericht hebben;
ook had hij dan voor zijn zoon grote roem nagelaten voor later.
Zwiepende stormen hebben hem echter roemloos toen meegesleurd.
Ik woon alleen nu hier met de varkens, ik kom ook niet dikwijls
meer in de stad, tenzij de wijze Penelope dringend
vraagt om te komen, wanneer er van buiten bericht is gekomen.
Dan zitten zij daar allerlei vragen te stellen, zowel die-
genen die treuren vanwege hun lang afwezige koning,
als zij die vrolijk zonder vergoeding zijn spullen verteren.
Ik heb er echter geen zin meer in allerlei vragen te stellen,
sinds een Aitoliër mij met zijn kletspraat bedroog. 't Was een man die
iemand vermoord had en, nadat hij lang over land had gezworven,
hier in mijn huis arriveerde, waarna ik hem zorgzaam onthaald had.
Hij had hem, zei hij, in Kreta bij koning Idomeneus schepen
zien herstellen, die veel averij door een storm hadden opge-
lopen. Hij zou volgens hem in de zomer of herfst hier verschijnen,
vol beladen met dure spullen, tegelijk met zijn makkers.
Tracht u nu ook niet, heer die zoveel heeft doostaan, nu een god u
hier heeft gebracht, mij te troosten door 'n leugenverhaal te verzinnen!
Weet dat ik u niet dáárom zal respecteren als gastvriend;
nee, ik voel met u mee en vrees ook de god van het gastrecht."
Hem gaf toen de slimme Odysseus het volgende antwoord:
"Nou zeg, je bent wel erg wantrouwig van aard, dat ik jou niet
meekrijg of kan overtuigen, zelfs na de eed die ik zwoer! Nou
kom, vooruit, we maken nu samen een afspraak en later
zullen de goden, Olymposbewoners, voor beiden getuigen.
Als jouw meester terugkeert naar huis hier, geef me een mantel
dan en een chiton als kleding en zorg voor vervoer,
zodat ik Doulichion kan bereiken waar ik graag naar toe wil.
Als je meester echter niet komt, zoals ik gezegd heb,
laat dan de slaven mij van een hoge rots naar beneden
smijten, zodat elke bedelaar afziet van listen en leugens."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Ja, vriend, dat zou me een goede naam bij de mensen bezorgen,
nu meteen en ook in de toekomst, dat ik een prachtvent
ben, die u eerst naar mijn huis bracht en gastvrij onthaalde,
dan weer een moord zou plegen en u van het leven beroven!
Dan kan ik echt met een goed gevoel bidden tot Zeus, zoon van Kronos!
Goed, het is tijd om te eten. Ik hoop dat mijn maten snel binnen-
komen, zodat we een smakelijk maal in de hut kunnen koken."
Zo zaten zij met elkaar over dit soort zaken te praten.
Gezamenlijke maaltijd
Daarop verschenen de varkens, begeleid door de hoeders, die hen,
verdeeld per groep, om de nacht door te brengen in hokken opsloten.
'n Oorverdovend gekrijs brak los van de varkens die buiten
sliepen, maar hij beval zijn mensen, de stralende hoeder:
"Breng me het beste zwijn om te slachten ter ere van onze
gast die van ver is gekomen. Dat zal ons zelf ook plezier doen,
die ons allang in het zweet werken wegens die varkens met witte
tanden. Ons werk wordt echter door anderen gratis verorberd!"
Na deze woorden kloofde hij hout met het messcherpe brons. Zij
brachten een vetgemest, vijfjarig varken naar binnen en lieten 't
daarna staan bij de haard. De zwijnenhoeder vergat de
eeuwige goden dus niet, want hij was een verstandige man, maar
wierp als offer wat haren in 't vuur, die hij eerst van de kop van
't varken met witte tanden afsneed en bad toen tot alle
goden dat hij, de wijze Odysseus, naar huis terug zou keren.
Daarna haalde hij uit met de eikenstam, die daar nog lag van
't kloven: het varken viel dood neer. Zij slachtten het, zengden het haar en
sneden het dier snel in stukken. De varkensman legde wat vlees,
afkomstig van elk van de poten in een laag vet, deed er gerste-
meel overheen en wierp deze stukken heel in het vuur. Zij
sneden de rest van het vlees dus in stukjes, regen het aan de
speten, roosterden met beleid en trokken de stukken
weer ervan af en deden die bij elkaar in wat bakken.
Toen ging de hoeder de zaak verdelen. Hij wist namelijk goed hoe
't moest: hij deelde alles in zeven porties, waarvan hij er
één voor de nimfen en Maia's zoon Hermes apart zette, na tot
hen gebeden te hebben. De rest gaf hij ieder in handen.
Maar aan Odysseus gaf hij de eer van het varken met witte
tanden het lange haasje te eten. Dat maakte de meester
blij. Dus de slimme Odysseus zei toen de volgende woorden:
"Wel Eumaios, ik hoop dat je even geliefd wordt door vader
Zeus als door mij, nu je mij, arme drommel, voorziet van dit heerlijks!"
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Eet nu maar, ongelukkige gast en geniet maar van alles
wat hier aanwezig is! God geeft het een, laat iets anders voorbijgaan,
net zoals het hem uitkomt, want hij is tot alles in staat, niet?"
Daarop schonk hij het eerste vlees aan de eeuwige goden,
plengde fonkelende wijn en gaf hem een beker, Odysseus
Stedenverwoester. Toen nam hij plaats bij het bord met zijn portie.
Brood werd hun uitgedeeld door Mesaulios, die door Eumaios
zelf in zijn eentje aangeschaft was toen zijn meester al weg was;
iets wat Penelope en ook de oude Laërtes niet wisten.
Hij kocht hem ooit van de Tafiërs aan uit zijn eigen vermogen.
Daarop pakten zij allen het vóór hen liggende voedsel.
Toen evenwel de dorst gelest en de honger gestild was,
haalde Mesaulios 't brood bij hen weg en, verzadigd van vlees en
voedsel, maakten alle mannen zich op te gaan slapen.
't Was een onrustige nacht zonder maan. Het regende pijpen-
stelen; er woei een straffe zuidwester, recept voor veel water.
Toen nam Odysseus het woord om de varkenshoeder te testen
of hij zijn mantel zou uitdoen en hem die geven, of iemand
anders die opdracht zou geven, omdat hij zo met hem te doen had:
"Luister eens even, Eumaios en jullie, andere mensen!
Graag wil ik jullie een wens laten horen. Dat komt door de wijn, die
mensen doet dazen, zelfs heel slimme lieden een liedje laat zingen,
giechellachjes produceert en aanzet tot dansen
of iets te zeggen dat beter ongezegd was gebleven.
Nu ik dus eenmaal mijn mond heb geopend, zal ik niet stoppen.
Goed dan! Ik wou dat ik jong was en net zoveel kracht had als toen wij
ginds onder Troje een hinderlaag hadden beraamd, waar Odysseus
leiding bij gaf tezamen met Atreus' zoon Menelaos.
Ik was dus mee als derde in rang, aangezien zij dat wensten.
Toen we de stad en de steile wal echter hadden bereikt, zijn
wij in het dichte kreupelhout rond de stad tussen riet en
plassen gaan liggen, weggedoken onder de wapens.
Ons overviel toen een vreeslijke nacht met een wind uit het noorden,
ijskoud; van boven viel sneeuw als een ijzige rijplaag
over ons heen: de schilden werden bedekt met een ijslaag.
Alle anderen hadden daar mantels en hemden en lagen
rustig te pitten, hun schouders geheel bedekt door hun schilden.
Ik had echter, dom genoeg, mijn jas bij vertrek bij
vrienden gelaten, omdat ik toch zeker niet dacht te bevriezen.
Nee, ik ging mee met alleen een schild en een glimmende broek aan.1
Tijdens het derde deel van de nacht, toen de sterren aan 't dalen
waren, stootte ik Odysseus, die naast me lag, aan en
sprak tot hem deze woorden - hij spitste meteen dus zijn oren:
"Edele zoon van Laërtes, vindingrijke Odysseus,!
Luister, ik ga dit niet overleven. De kou doet me straks de
das om, want ik heb geen deken! Ik ben door een godheid misleid om
slechts een hemd aan te trekken. Er is geen ontkomen meer aan."
Na deze woorden bedacht hij het volgende plan, want hij was nu
eenmaal geweldig in 't bedenken van listen en oorlogstactieken.
Fluisterend nam hij het woord en zei de volgende zinnen:
"Stil nu! Zorg dat straks geen Achaier een woord van je hoort, ja?"
Daarop nam hij het woord, zijn hoofd op zijn elleboog steunend:
"Luistert, vrienden! Ik had in mijn slaap een goddelijk droombeeld.
't Is namelijk zo dat we heel erg ver van het scheepskamp zijn. Dus ik
wil dat iemand het Atreus' zoon Agamemnon, de leider,
meedeelt, zodat hij wellicht versterkingen stuurt uit het scheepskamp."
Na deze woorden stond Thoas, zoon van Andraimon, snel op. Hij
deed zijn purperkleurige mantel af en ging haastig
weg naar het scheepskamp. Gehuld in diens jas kon ik lekker nog even
liggen, maar weldra verscheen van haar gouden zetel de Morgen.
Ja, ik wou dat ik jong was en net zoveel kracht had als toen! Dan
zou mij zeker een herder hier in de hoeve zijn mantel
geven, uit vriendschap als ook uit respect voor zo'n dappere kerel!
Nu halen zij hun neus voor me op om die morsige kleren."
Hem ten antwoord sprak jij toen, Eumaios, hoeder van varkens:
"Wat u daar zei, oude heer, was echt een schitterend verhaal. Er
was geen onvertogen woord bij en geen zin zonder doel ook!
Dus u zult geen gebrek aan kleren of wat dan ook lijden
wat een armzalige smekeling toekomt die bij ons aanklopt,
nu althans! Morgen moet u uw eigen vodden weer omdoen.
Hier zijn geen stapels jassen en chitons om even iets anders
aan te trekken. Er is maar één stel goed per persoon hier.
Als Odysseus' dierbare zoon echter aankomt, dan zal hij
u wel kleren geven, een jas en een chiton. Hij zal u
ook laten brengen waarheen uw verlangen en wensen maar uitgaan."
Hierna sprong hij op en maakte voor hem bij het vuur een
bed klaar, waarop hij schapen- en geitenvachten uitspreidde.
Daar ging Odysseus op liggen. Hij dekte hem toe met een dikke
grote deken, die hij als reserve had liggen om aan te
doen in 't geval er een strenge winter met vrieskou zou komen.
Zo ging hij daar dus liggen, Odysseus, met naast zich de andere
jonge mannen. Alleen de zwijnenhoeder beviel die
slaapplaats niet, om zo ver van de varkens de nacht door te brengen.
Nee, hij ging toen naar buiten, gewapend en al, en Odysseus
vond het mooi dat hij in zijn afwezigheid goed voor zijn have
zorgde. Eerst legde hij een scherp zwaard om zijn stevige schouders,
daarna trok hij een winddichte, dikwollen jas aan en om zijn
hoofd een vacht van een grote en stevige geit, en vervolgens
nam hij een scherpe speer, bedoeld tegen honden en rovers.
Zo ging hij weg om te slapen, net als de varkens met witte
tanden onder een rotspunt, beschut tegen wind uit het noorden.
---------------