EPICURISME EN STOA I   |   OPVOEDING II   |   VROUWEN III   |   GEBRUIKEN IV   |   GODSDIENST V   |   POLITIEK VI   |   PSYCHOLOGIE VII   |   TAFELGESPREKKEN VIII   |   BIOLOGIE EN NATUURKUNDE IX   |   LITERATUUR, MUZIEK X


PLUTARCHUS MORALIA deel X

  Literatuur, muziek en filosofie


420 pg's  isbn 9076792135 prijs 26,65

Dit tiende en laatste deel van de Moralia van Plutarchus van Chaironeia  LITERATUUR, MUZIEK EN FILOSOFIE bevat diverse belangwekkende dialogen en essays waarin de grootste Griekse denkers en auteurs besproken worden, zoals Sokrates, Plato, Herodotos, Aristofanes, Menander, Demosthenes en anderen.

De goddelijke stem van Sokrates, De kwaardaardigheid van Herodotos en Het ontstaan van de ziel in de Timaios zijn qua vorm en inhoud parels in het werk van Plutarchus.

Onmisbaar voor onze kennis van de antieke filosofie is Natuurkundige theorieën van filosofen, terwijl De muziek voor het begrip van de antieke muziek waardevolle informatie verschaft. In de inleiding wordt uitvoerig gesproken over de authenticiteit van sommige werken die vaak maar al te gemakkelijk als onecht terzijde worden geschoven.

  De Muziek

Deze belangwekkende dialoog, die door velen als onecht wordt beschouwd, behandelt de geschiedenis en de functie van de muziek in de oudheid. Aangezien er verder niet veel bronnen over muziek zijn overgeleverd vormt het werk een belangrijke bron voor onze kennis daarover.
De dialoog vindt plaats als een soort tafelgesprek tijdens de Saturnaliafeesten ten huize van de als "leraar" aangeduide Onesikrates. In welke stad het gesprek plaatsvond is niet duidelijk, mogelijk Athene waar Plutarchus ook onderwijs heeft genoten. Aangezien Onesikrates als grammaticus en muziekleraar wordt aangeduid, ligt de veronderstelling voor de hand dat Onesikrates Plutarchus’ leraar is geweest tijdens zijn middelbare schooltijd. Het gesprek zou dan vlak na zijn opleiding in zijn studententijd geschreven kunnen zijn, hetgeen veel van de door geleerden als on-Plutarchisch aangeduide elementen kan verklaren.
De twee hoofdsprekers zijn Soterichos, een theoreticus uit Alexandrië en ene Lysias, een uitvoerend musicus, die de dialoog in twee helften verdelen. Lysias geeft een historisch verslag over oorsprong, ontwikkeling en stijlen in de muziek, hetgeen door zijn aard een wat droge en soms warrige opsomming is geworden en doet denken aan een uittreksel uit bestaande bronnen. Het tweede deel is meer filosofisch van aard en bespreekt het nut en doel van de muziek.
Lysias gebruikt als bronnen o.a. Herakleide Pontikos, Alexander Polyhistor en Aristoxenos, bespreekt de citernomen en aulosliederen en wijst op de teloorgang van de oude, verheven en simpele stijl, iets waarop Soterichos inhaakt. Deze corrigeert Lysias in zoverre dat hij Apollo aanwijst als eerst uitvinder van alle muziek, zowel citer- als fluitmuziek. Daarna wijst hij er met nadruk op dat het niet uit onkunde was dat Plato en anderen de nieuwlichterij in de muziek afwezen. Complexiteit werd in de oudheid eerder gezocht in ritmiek, metriek en begeleiding dan in de melodische modulaties. Het gebruik van andere toonsoorten dan de Dorische beschouwde men als niet gepast. Plato was namelijk wel degelijk een expert op muziekgebied en heeft die kennis toegepast in zijn Timaios.
Kennelijk waren de oude Grieken zeer geïnteresseerd in goed muziekonderwijs vanwege het nut van de muziek voor de oorlogvoering, bij sportwedstrijden, godsdienstige rituelen en voor de opvoeding tot een fatsoenlijk, ordelijk en harmonisch karakter. Nieuwlichterij kwam onder de ouden ook voor, maar zij baseerden zich op de aloude verheven stijl en bedachten nieuwigheden op het gebied van metriek, ritmiek, polyfonie en extra tonen. Prachtig is het alleen door deze bron bekende fragment van de komediedichter Ferekrates in c.30, waarin mevrouw Poëzie haar beklag doet over de nieuwlichterij in de muziek. Muziekonderwijs is daarom erg belangrijk voor het succes op muzikaal gebied, maar algemeen onderricht in de filosofie biedt pas de mogelijkheid tot beoordeling van effecten en stijlen in de muziek. Het beste muziekonderwijs richt zich op één of een beperkt aantal stijlen die bij de opvoeding passen. Daarna komt de filosofie om de hoek kijken en het is de kunst van de kunstenaar om de juiste stijlen, ritmes en toonsoorten te combineren door middel van zijn kritische vermogen. Ook de muziekcriticus beoordeelt niet met zijn technische kennis, nee het is de geest die oordeelt.
De moderne musici wijzen de fraaiste, enharmonische toonsoort af mede vanwege de daarin aanwezige kwarttonen, die volgens hen eigenlijk niet bestaan. Soterichos stelt zich in c.38 en 39 lijnrecht tegen hen op.
Tot slot somt Sorterichos nog eens de positieve kanten van de muziek op
- zij beïnvloedt het karakter en de emoties
- zij zorgt voor harmonie, orde en verstand in het leven
- zij is nuttig voor de inrichting van een staat
- zij helpt via contact met de goden tegen ziektes
- zij zorgt voor een zuiverende, verzorgende en harmonische organisatie van de geest.
Daarna besluit Onesikrates de dialoog met de opmerking dat muziek ook erg belangrijk is in de sociale contacten, bijvoorbeeld aan tafel om de effecten van alcohol te temperen. Het belangrijkste is echter dat het Al, de kosmos en de sterren een muzikale harmonie vormen, een onderwerp dat nu moet blijven liggen. Plutarchus behandelt dat onderwerp onder andere in Het ontstaan van de ziel in de Timaios.

Ten aanzien van de authenticiteit van het werk wil ik nog enige kanttekeningen plaatsen. De argumenten tegen hebben voornamelijk betrekking op de stijl van het werk, die men niet Plutarchisch vindt. Smits somt alle auteurs op die over de authenticiteit hebben geschreven, schaart zich achter de tegenstanders en meent zich daarom niet verder met deze dialoog te hoeven bezighouden. Zo maakt hij zich er wel gemakkelijk van af, terwijl juist de informatie die in De muziek staat verhelderend had kunnen werken op de argumenten van zijn proefschrift. Op pg. 49 is zijn argumentatie ronduit foutief. Nergens in deze dialoog zou ook maar iets blijken van de betekenis, die Plutarchus toekent aan de muziek voor de tranquillitas animi. Wat zegt Soterichos allemaal niet over het nut van de muziek voor de geest (Achilles), de opvoeding, de staat, orde en fatsoen (o.a c.40 ev.)?! Dat is juist het wezenlijke element in de hele dialoog.
Inderdaad het is soms een warrig betoog en er komen nauwelijks vergelijkingen, humor en metaforen in voor, zoals we in vele werken van Plutarchus gewend zijn. Er zijn echter meer punten die vóór Plutarchus als auteur pleiten:
-lange periodische zinnen
-veel citaten
-veel Platonisme
-muziek en wiskunde waren Plutarchus' hobby's. Deze combinatie kwam juist in Plutarchus' tijd veel voor.
-veel parallellen in Moralia
-de aard van tafelgesprek met niet te moeilijke onderwerpen (sic!), vergelijk deel VIII Tafelgesprekken
-(muziek)onderwijs hoort bij Plutarchus, vergelijk deel II Opvoeding, onderwijs, studie en vriendschap
-het karakter van uittreksel heeft parallellen in Plutarchus'  ßB@:<Z:"J".
Vele geleerden, onder wie Lasserre, willen in het werk een uittreksel zien van Dionysios van Halikarnassos jr. (ca. 120 n. C.) die een lijvig werk van 56 boeken over de geschiedenis van de muziek geschreven heeft. Er zijn echter in de oudheid vele andere auteurs geweest die over muziek hebben geschreven, zodat de inconsequenties die zo nu en dan kunnen worden waargenomen (bv. in c. 4/5 en c.11) ook aan een uittreksel uit oudere bronnen te wijten kunnen zijn. Het belangrijkste tegenargument is evenwel dat deze Dionysios in het geheel niet als bron wordt genoemd, terwijl ander bronnen als Aristoxenos, Alexander en Herakleides wel worden genoemd. Daarmee is ook de noodzaak om de tijd van ontstaan in de tweede helft van de tweede eeuw te plaatsen van de baan.
Ik zie daarom geen dwingende argumenten om aan de authenticiteit van het werk te twijfelen. Gezien de tijd van ontstaan, zoals hierboven al gezegd, zou het een jeugdwerk uit het begin van zijn studietijd kunnen zijn ter ere van zijn muziekleraar of een scriptie over muziek, gepresenteerd als een fictieve dialoog, waarin de rijpheid van de oudere Plutarchus nog niet naar voren komt.

  Sokrates' goddelijke stem

Deze dialoog behoort zeker tot de beste werken van Plutarchus. Het is een en al drama en spanning. Het verhaal speelt zich af in de 4e eeuw v. C. in Thebe, dat sinds 383 door intern verraad van o.a. Archias een Spartaanse bezettingsmacht op de Kadmosburcht moest dulden. Het gevolg was dat democratisch gezinde krachten het veld moesten ruimen en met name in Athene hun toevlucht zochten. In 379 vond er een coup plaats onder leiding van Melon en Pelopidas. Het is op de avond vóór de couppoging, dat de samenzweerders zich verzamelen in het huis van Simmias. Om de tijd door te komen en geen argwaan te wekken houdt men zich bezig met tafelgesprekken, zoals te doen gebruikelijk over allerhande onderwerpen (Zie Moralia deel VIII: Tafelgesprekken). Een van de besproken thema's is de aard van het "daimonion" oftewel de goddelijke stem van Sokrates, waaraan het werk zijn titel heeft ontleend.
Plutarchus heeft meerdere dialogen geschreven waarin een hoofdplot als een rode draad door het verhaal heen loopt, zoals Gesprek over  liefde (deel III), waarin de erotische relatie tussen de dertigjarige weduwe Ismenodora en de zeventienjarige Bakchon de plot vormt, en Symposion van de Zeven Wijzen (deel IX) waarin de brief van Amasis aan Bias de hoofdlijn is. In dit werk is de bevrijding van Thebe de rode draad en weet Plutarchus de dramatische spanning prachtig op te voeren. In c.5 stelt hij de samenzweerders, en indirect de lezers, gerust door te vertellen dat de Spartaanse commandant net op die dag uit Thebe is vertrokken, vervolgens meldt hij de dreigende terechtstelling van een van de democraten, Amfitheos. Plotseling ontstaat er spanning, als het mogelijke verraad van Hipposthenidas aan de orde komt (c.17). In c.27 wordt Charon onverwachts bij de tiran Archias ontboden, hetgeen de angst voor een mislukking en dreigende ondergang oproept, verergerd door een brief van Archias' naamgenoot uit Athene waarin de samenzwering uit de doeken wordt gedaan, maar die gelukkig niet door de tiran wordt geopend. Zo eindigt het werk in een climax: de bevrijding van Thebe.
Bevrijding is de term die D.Stoike als het fundamentele thema van deze dialoog heeft aangegeven, a. van de stad Thebe, b. van de geest. Dit lijkt inderdaad een goede visie te zijn. De bevrijding van Thebe is duidelijk de rode draad, maar de achterliggende filosofische gedachte is dat de mens zich van zijn driften en begeertes moet bevrijden om zijn ziel en geest te openen. Dat is de zin van de ontcijfering van de oude tekst door Chanoufis: los alles met het verstand op, niet met geweld en onderdruk je driften met discussies (c.7). Daarvoor geven de demonen, beschermgeesten, je hulp, zodat de aldus bevrijde geest zelf een demon kan worden voor anderen. De demon van Sokrates is zijn eigen van emoties bevrijde geest. Zo vormt het begrip bevrijding de verbindende schakel tussen het actieve leven en het bespiegelende leven. Op het fysieke vlak is de bevrijding van Thebe wellicht ook te danken aan de goede demonen, hoewel Plutarchus dat niet uitdrukkelijk uitspreekt.
De wetenschappelijke en filosofische thema's die aan de orde komen zijn:

de vondst van oude (lineair-B?) teksten in het graf van Alkmene in Haliartos
het bijgeloof, een geliefd thema van Plutarchus (Moralia deel V: Bijgeloof)
de goddelijke stem van Sokrates
de functie van armoede en rijkdom
demonen
het voortbestaan van de ziel via de mythe van Timarchos.
In mijn inleiding op Moralia deel V: Griekse en Egyptische godsdienst p.16 heb ik een beschouwing gehouden over de zogenaamde "demonologie" van Plutarchus en aangetoond dat Plutarchus dit onderwerp weliswaar vaak bespreekt, zoals ook in deze dialoog, als een mogelijke oplossing voor het filosofische probleem van het bestaan van het kwaad in deze door de goede Schepper geschapen wereld, maar toch altijd als scepticus enige afstand bewaart. Zo legt hij deze theorieën steeds anderen in de mond en geeft hij via zijn romanfiguren soms zelfs kritiek op bijgelovige tendensen, zoals hier via de mond van Galaxidoros. Verhalen over demonen, orakels en dromen en de beroemde mythes van Plutarchus passen eerder in zijn literaire dan filosofische concept. Ze hebben een sterk beeldend effect, soms een huiveringwekkende kracht, waardoor de lezer zich gaat afvragen of er misschien meer bestaat dan materie en visuele werkelijkheid in ons aardse bestaan.
De literaire kant van Plutarchus blijft vaak onderbelicht. In deze dialoog maakt hij meesterlijk gebruik van contrasten in personages, situaties, couleur locale en verhaallijnen. Hij gebruikt talloze metaforen, vergelijkingen, citaten en toespelingen op met name dialogen van Plato (Faidon, Staat, Timaios). De opbouw van het stuk kent meerdere lagen: 1. de dialoog tussen Kefisias en Archedamos in Athene; 2. de dialoog ten huize van Simmias zoals verteld door Kefisias; 3. de mythe van Timarchos zoals verteld door Simmias.
Over de datum van het stuk is al veel gespeculeerd. Met zekerheid valt er niets te zeggen, maar een datering tussen 90 en 96 n.C. zal juist zijn.
Over de bevrijding van Thebe bestaan enkele andere bronnen: Xenofon Hellenika V,4, Plutarchus Leven van Pelopidas 6-13. C.Nepos Pelopidas 2-4, Diodorus Siculus XV,25.
De personages:
Veel figuren zijn historisch te traceren, zoals uiteraard Epameinondas zijn broer Kafisias, zijn vader Polymnis en de ziener Theokritos. De namen van de vele samenzweerders zijn ongetwijfeld historisch, aan-gezien Plutarchus beschikte over betrouwbare bronnen en een groot kenner van de Boiotische geschiedenis was. Simmias was een belangrijke wetenschapper en leerling van Sokrates. Er komen echter ook enkele fictieve figuren voor. Zo is Timarchos van Chaironeia (sic!), de man die in het orakel van Trofonios binnentreedt en de mythe doorkrijgt, on-getwijfeld naar Plutarchus' eigen beeld geschapena en staat de Pythagoreeër Theanor ( =Godsman) symbool voor de Pythagoreeërs in het algemeen.
Ook deze mengvorm van historiciteit en fictie is een facet van Plutarchus' literaire talent.

Terug         Bestellen